ECLI:NL:RBDHA:2023:7242

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
22 mei 2023
Zaaknummer
NL23.12535 en AWB 23/4576
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de plaatsing van een asielzoeker in een Handhaving- en Toezichtlocatie na incidenten van bedreiging en geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 mei 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure waarbij een asielzoeker, eiser, in beroep ging tegen twee besluiten van de verweerders. Het eerste besluit betrof de plaatsing van eiser in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen, en het tweede besluit betrof de oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, had zich op 4 april 2023 schuldig gemaakt aan ernstige bedreigingen jegens een medewerker van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), wat leidde tot de plaatsing in de HTL. De rechtbank oordeelde dat de incidenten voldoende grond vormden voor de plaatsing en dat de maatregelen proportioneel waren. Eiser ontkende de gedragingen en voerde aan dat de besluiten onrechtmatig waren, maar de rechtbank volgde deze redenering niet. De rechtbank concludeerde dat er geen contra-indicaties waren voor de plaatsing en dat de medische voorzieningen in de HTL adequaat waren. De beroepen van eiser werden ongegrond verklaard, en de rechtbank benadrukte dat de veiligheid van andere bewoners en het COa-personeel voorop stond. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State voor het eerste besluit, maar niet voor het tweede besluit.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 23/4576 en NL23.12535

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2023 in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Rasul),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder 1,

alsmede

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder 2,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

Bij besluit van 5 april 2023 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder 1 besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen (hierna: het plaatsingsbesluit).
Bij besluit van 5 april 2023 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder 2 aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel).
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld en gronden ingediend. Het beroep tegen bestreden besluit 1 staat geregistreerd onder het zaaknummer AWB 23/4576. Het beroep tegen bestreden besluit 2 staat geregistreerd onder het zaaknummer NL23.12535.
Verweerder 2 heeft de vrijheidsbeperkende maatregel op 6 april 2023 opgeheven, omdat eiser de HTL had verlaten.
Verweerders hebben een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 12 mei 2023 gevoegd op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met bericht van verhindering niet verschenen. Verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Bij bestreden besluit 1 heeft verweerder 1 besloten om eiser met ingang van 5 april 2023 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Door verweerder 1 is geconstateerd dat eiser zich op 4 april 2023 schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen die een zeer grote impact hebben doen ontstaan. Zo heeft eiser een COa-medewerker uitgescholden, gedreigd de COa-medewerker neer te willen steken en daarbij een stekende beweging gemaakt. Eisers zienswijze naar aanleiding van het voornemen om een maatregel op te leggen heeft verweerder 1 geen aanleiding gegeven om een ander standpunt in te nemen. Eisers gedragingen zijn volgens verweerder 1 wat betreft aard en omvang zodanig ernstig, dat dit de plaatsing in een HTL rechtvaardigt.
1.1.
Bij bestreden besluit 2 heeft verweerder 2 de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw aan eiser opgelegd en hem verplicht om zich met ingang van 5 april 2023 in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bij het bestreden besluit gevoegde plattegrond aangegeven gebieden, op te houden. Verweerder 2 heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en heeft ter motivering van dit besluit verwezen naar het bestreden besluit 1, waarin het incident dat zich heeft voorgedaan is toegelicht. De omstandigheden die eiser heeft aangevoerd, namelijk dat hij snel boos wordt en last heeft van depressie, hebben verweerder 2 geen aanleiding gegeven om van het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel af te zien. Verweerder 2 heeft daartoe overwogen dat eiser in de HTL voldoende toegang heeft tot psychische en medische zorgverlening.
2. Eiser ontkent de gedragingen en geeft aan dat hij het bewijs kan aanleveren dat hij de betreffende gedragingen niet heeft gericht. Eiser heeft meerdere malen aangegeven dat hij over een video-opname beschikt en dat hem niet de kans wordt gegeven deze video te laten zien. Eiser ontkent dat hij bedreigingen heeft geuit tegen de COa-medewerker. Eiser vindt het vreemd dat er enkel op basis van een niet op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van één onbekende COa-medewerker wordt besloten tot plaatsing in de HTL en dat er in het dossier niets te vinden is over de vele getuigen die er zijn en dat er geen ruimte is voor het aanleveren van ontlastend bewijs door eiser zelf. Eiser meent dat de verslagging van het COa niet voldoende inzichtelijk is. Hieruit blijkt niet welke medewerker of bewoner de gedraging die eiser zou hebben verricht heeft waargenomen en ook blijkt niet wie het verslag heeft opgemaakt. Eiser meent dan ook dat het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel niet voldoen aan het proportionaliteits- en subsidiariteitsvereiste.
2.1.
Eiser meent dat plaatsing in de HTL te Hoogeveen geen vorm van vrijheidsbeperking is maar vrijheidsontneming is. Er is wederom een kritische brief [1] gestuurd naar verweerder 2 door de Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna: de Inspectie). De Inspectie geeft zelfs aan dat er sprake is van een onrechtmatige situatie en dat het toepassen van geweld in de HTL gestopt moet worden. Eiser meent dan ook dat de opvang die wordt geboden in de HTL niet voldoet aan de minimale norm voor opvang zoals volgt uit de Opvangrichtlijn. Eiser verwijst in dit kader naar een artikel gepubliceerd in Trouw [2] .
Verder wijst eiser op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 19 april 2023 (NL23.9816). Hierin is geoordeeld dat de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel niet voldoende in de wet is geregeld en onrechtmatig is. Eiser meent dat de HTL-plaatsing en vrijheidsbeperkende maatregel op grond hiervan onrechtmatig zijn.
2.2.
Voorts stelt eiser dat verweerder 1 onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser behoorde tot de doelgroep voor plaatsing in de HTL. Daartoe acht eiser redengevend dat plaatsing in de HTL primair een krachtig optreden beoogt tegen onaanvaardbaar gedrag van overlastgevende asielzoekers. Eiser meent dat daarvan in het onderhavige geval geen sprake kan zijn nu eiser de gedragingen ontkent. In het bijzonder wijst eiser op het feit dat hij in 2018 al op de EBTL verbleef, maar daar in een zodanige schrijnende situatie terechtkwam dat hij geen andere uitweg zag dan het land te verlaten. Dat eiser nu nogmaals op de HTL verblijft doet afbreuk aan zijn psychische gezondheid. Eiser wijst er op dat zijn (mentale) gezondheid verder is verslechterd. Hij krijgt slechts een aantal pijnstillers en heeft geen toegang tot een arts. Eiser heeft enkel een verpleegkundige een enkele keer gezien. Eiser ervaart veel overlast van medebewoners waardoor hij niet of nauwelijks kan slapen. Klagen bij de COa-medewerkers is tevergeefs geweest.
2.3.
Eiser wijst erop dat hij in vrijheid de uitkomst van zijn asielprocedure wil afwachten. Hij wijst erop dat hij zich altijd heeft gehouden aan zijn afspraken met de DT&V en andere instanties. Verder meent eiser dat hij zich nimmer schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten. Tot slot stel eiser dat op grond van de openbare orde sprake dient te zijn van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Dat is volgens eiser niet aan de orde.
3. Verweerders hebben gemotiveerd verweer gevoerd.

Oordeel rechtbank

Procesbelang
4. De rechtbank overweegt omtrent het procesbelang als volgt. Eiser heeft, indien zijn beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel gegrond wordt verklaard, recht op schadevergoeding over de periode dat hij onrechtmatig in zijn vrijheid is beperkt. Reeds daarom heeft eiser belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel. In het verlengde daarvan bestaat ook een belang bij de beoordeling van de plaatsing in de HTL, nu de vrijheidsbeperkende maatregel in hoofdzaak gemotiveerd is onder verwijzing naar het plaatsingsbesluit. De rechtbank zal de beroepen van eiser dan ook inhoudelijk beoordelen.
Incident dat heeft geleid tot plaatsing
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder 1 op goede gronden en voldoende gemotiveerd heeft besloten tot plaatsing van eiser in de HTL. De rechtbank merkt allereerst op dat voor de oplegging van onderhavige (bestuurlijke) maatregelen niet is vereist dat de incidenten wettig en overtuigend in strafrechtelijke zin zijn bewezen. Voldoende is dat het aannemelijk is dat deze incidenten zich hebben voorgedaan. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn redenering dat het bevreemdend is dat op basis van een niet op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van een COa-medewerker wordt besloten tot plaatsing in de HTL. De rechtbank ziet in wat eiser in zijn gronden en ter zitting naar voren heeft gebracht geen aanleiding om te twijfelen aan de feitelijke verslaglegging van het incident. Zo volgt uit de verslaglegging dat eiser op 4 april 2023 op de locatie Ter Apel op een hofje liep waar hij niet mocht komen omdat hij een maatregel opgelegd had gekregen (ROV 4) inhoudend dat hij op de interne time out unit moest verblijven. Uit het verslag volgt dat eiser aangaf dat hij zijn kleren wilde wassen, en voordat de COa-medewerker B uitleg kon geven over hoe en wanneer dat kan, eiser zijn tanden op elkaar zette en begon te schelden (ik neuk je moeder, klootzak, homo). Verder volgt uit het verslag dat eiser aangaf dat hij na de ramadan COa-medewerker B wilde gaan neersteken. Eiser maakte daarbij stekende bewegingen met zijn rechter hand. Eiser ging neus aan neus staan wat zeer intimiderend overkwam op de COa-medewerker. De COa-medewerker voelde zich hierdoor zeer bedreigd. Er waren tijdens dit incident veel nieuwe bewoners, waaronder vrouwen en kinderen, getuige. Uit het verslag volgt dat zowel nieuwe bewoners als medewerkers van Trigion en COa hebben gezien dat eiser non-verbaal dreigingen heeft geuit richting de COa-medewerker. Eiser had een aanvallende houding en maakte stekende bewegingen. Dit vond plaats voor het tourniquet (ingang van COL 111).
5.1.
De rechtbank overweegt dat de enkele ontkenning van eiser dat hij niks heeft gedaan en niemand heeft bedreigd, tegenover de verslaglegging van het COa, in dit geval onvoldoende is om te twijfelen aan de door verweerder 1 geschetste gang van zaken. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat er geen ruimte is voor het aanleveren van ontlastend bewijs door eiser zelf (eiser stelt een video te hebben van het incident), nu eiser tijdens de zienswijze gelegenheid heeft gekregen het incident toe te lichten (en daarbij de medewerker volgens het dossier wederom heeft bedreigd). Ook in beroep heeft eiser de gelegenheid gekregen zijn standpunt te onderbouwen (met bewijs), maar daarvan is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank is van oordeel dat verweerder 1, onder verwijzing naar paragraaf 4.3.7 en 4.1 van het Maatregelenbeleid 2021 van het COa, het incident op 4 april 2023 terecht heeft aangemerkt als een incident met een (zeer) grote impact, nu eiser met zijn gedrag als doel had een medewerker te bedreigen. Verweerder 1 heeft zich bovendien terecht meegewogen dat er zich eerder incidenten hebben voorgedaan waarbij sprake was van ontoelaatbaar gedrag, waarbij ook sprake was van fysieke en non-verbale agressie en geweld tegen personen. Eiser heeft deze gedragingen niet weersproken. De eerder aan eiser oplegde maatregelen (correctiegesprek, ROV 4, ROV 6) hebben echter geen positieve gedragsverandering bij eiser teweeg gebracht. De rechtbank is van oordeel dat verweerder 1 op goede gronden heeft overwogen dat een HTL-maatregel niet enkel bedoeld is om overlastgevers te confronteren met de gevolgen van hun gedrag, maar ook is bedoeld voor het beschermen van de veiligheid en het welzijn van de andere bewoners en het COa-personeel van de opvanglocatie. Het effectueren van opvang is in eisers geval (thans) enkel mogelijk is door hem te plaatsen in de HTL, gelet op het door hem veroorzaakte incident in de reguliere opvangvoorziening. De rechtbank volgt eisers betoog niet dat het COa onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser behoort tot de doelgroep voor plaatsing in de HTL. Gelet op het voorgaande is het plaatsingsbesluit naar het oordeel van de rechtbank proportioneel en is dit op goede gronden opgelegd.
Contra-indicatie
6. De rechtbank stelt voorts vast dat geen sprake is van contra-indicaties. Eiser heeft aangevoerd dat zijn mentale gezondheid is verslechterd. Verweerder 1 heeft zorgvuldig gehandeld door de GZA vóór de HTL-plaatsing te raadplegen. De GZA heeft aangegeven dat er geen contra-indicatie bestaat voor plaatsing in de HTL. De rechtbank stelt vast dat eiser in het onderhavige beroep zijn gestelde (psychische) problematiek niet (met stukken) heeft onderbouwd. Ook is niet gebleken dat de medische voorzieningen in de HTL tekortschieten of dat eiser daarvan geen gebruik van heeft kunnen maken. De rechtbank merkt overigens op dat de beroepsgrond van eiser onder punt. 2.2. vierde zin, gelijk is aan de beroepsgrond ingediend ten behoeve van een andere cliënt van de gemachtigde van eiser, welke procedure ook ter zitting is behandeld. Uit het onderhavige dossier van eiser is de rechtbank niet gebleken dat hij in 2018 al eens in de EBTL verbleef. Naast deze vaststelling kan de stelling van eiser ook overigens niet slagen nu deze in het geheel niet is onderbouwd.
Artikel 5 van het EVRM [3]
7. De stelling van eiser dat plaatsing in de HTL te Hoogeveen geen vorm van vrijheidsbeperking is, maar vrijheidsontneming, is eerder in de uitspraken van 10 juli 2022, ECLI:NL:RBDHA:2020:6252, en van 3 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1079 van deze rechtbank en zittingsplaats aan de orde gekomen. De rechtbank is in die laatste uitspraak tot de conclusie gekomen (zie r.o. 8) dat, hoewel de beperkingen die zijn beschreven (in r.o. 5.5.) een verregaande restrictie van de bewegingsvrijheid van de vreemdeling vormen, dit niet leidt tot de conclusie dat de plaatsing van die vreemdeling in de HTL in strijd is met artikel 5 van het EVRM. Daartoe acht de rechtbank doorslaggevend dat de vreemdeling de mogelijkheid had om de HTL vrijwillig te verlaten (zoals uiteengezet in de overwegingen 7. en 7.1.). De rechtbank stelt in onderhavige zaak vast dat eiser de HTL de dag volgend op de plaatsing, namelijk op 6 april 2023, alweer heeft verlaten.
7.1.
Ten aanzien van eisers beroep op de brief van de Inspectie aan verweerder 2 van 27 maart 2023 overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank wijst op de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 25 april 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:5921, (zie r.o. 6.1.). Daarin heeft de rechtbank geoordeeld dat zij geen aanleiding ziet om op grond van de brief van 27 maart 2023 terug te komen van het eerdere oordeel dat er onvoldoende grond bestaat om aan te nemen dat eiser door de oplegging van het plaatsingsbesluit (en de vrijheidsbeperkende maatregel) een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verwijst met name naar de eerdergenoemde uitspraak van 3 februari 2023, waarin uitgebreid is ingegaan op de bevindingen van de Inspectie van 12 oktober 2022 [4] . De bevinding dat (de bevoegdheid tot) toepassing van dwang en geweld niet adequaat geregeld is, acht de rechtbank niet direct van belang voor de vraag of sprake is van een (reëel risico op) schending van artikel 3 van het EVRM. Verder heeft de rechtbank ook de reactie van verweerder 2 van 5 april 2023 betrokken, waaruit blijkt dat partijen van mening verschillen over de vraag of er nu wel of geen wettelijke bevoegdheid hiertoe bestaat als het gaat om boa’s. Verweerder 2 heeft gemotiveerd betoogd dat van onbevoegd optreden geen sprake is. De rechtbank heeft geoordeeld dat, voor zover de Inspectie heeft geconstateerd dat dwang en geweld worden toegepast in de HTL, zij deze bevindingen niet voldoende acht voor het zwaarwegende oordeel dat verweerder 2 met een plaatsing in de HTL elke vreemdeling onderwerpt aan een mensonterende of vernederende behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Uit het Inspectierapport van 27 maart 2023 en de daarop gevolgde reactie van 5 april 2023 blijkt bovendien dat er snel wordt gewerkt om de leefbaarheid en veiligheid in de HTL te verbeteren naar aanleiding van de door de Inspectie geconstateerde gebreken en problemen. De rechtbank overweegt dat in het geval van eiser niet is gesteld noch is gebleken dat er in zijn geval sprake is geweest van een dusdanig niveau van dwang en geweld noch van vrees voor buitenproportioneel willekeurig geweld dat het bestreden besluit onrechtmatig is.
7.2.
De rechtbank volgt eiser voorts niet in zijn stelling dat de opvang in de HTL gelet op het voorgaande niet voldoet aan de norm die volgt uit de Opvangrichtlijn. De rechtbank overweegt dat, onder verwijzing naar hetgeen is overwogen in de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 25 april 2023 (zie r.o. 6.1.), op grond van hetgeen eiser in onderhavige zaak naar voren heeft gebracht, niet kan worden geoordeeld dat eiser in een toestand van zeer verregaande materiële behoeftigheid terecht komt waardoor hij niet in staat zou zijn om te voorzien in zijn meest elementaire behoeften zoals wonen, eten, zich kleden en zich wassen, hetgeen zijn fysieke of mentale gezondheid zou schaden dan wel hem in een toestand van achterstelling zou brengen die onverenigbaar is met de menselijke waardigheid (Haqbin [5] ).
7.3.
Het beroep van eiser op het artikel uit het dagblad Trouw van 11 april 2023, treft naar het oordeel van de rechtbank geen doel, gelet op hetgeen hierboven is overwogen.
Openbare orde
8. Ten aanzien van de stelling van eiser dat er geen sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast, overweegt de rechtbank dat eiser geen aanknopingspunten naar voren heeft gebracht die maken dat in deze procedure moet worden aangesloten bij de Unierechtelijke uitleg van het openbare orde-criterium.
9. De beroepen zijn ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover betrekking hebbend op het bestreden besluit 1, kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Tegen deze uitspraak, voor zover betrekking hebbend op het bestreden besluit 2, staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.De brief van de Inspecteur-generaal Inspectie Justitie en Veiligheid aan de staatssecretaris met betrekking tot het door de Inspectie verrichte vervolgonderzoek naar onder andere de wettelijke basis geweldgebruik boa’s HTL, van 27 maart 2023.
2.Trouw: Advocaat over geweld tegen asielzoekers: ‘Ik kijk al jaren met verbazing toe’’, 11 april 2023.
3.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
4.De brief van de Inspecteur-generaal Inspectie Justitie en Veiligheid aan de staatssecretaris met betrekking tot het door de Inspectie verrichte onderzoek naar de leefomstandigheden en de veiligheid op de handhavings- en toezichtlocatie (HTL) Hoogeveen van 12 oktober 2022.
5.Uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 november 2019, C-233/18.