Uitspraak
- de dagvaarding van 23 september 2021 met producties 1 tot en met 43;
- de incidentele conclusie tot voeging van EU-vervoerders van 21 oktober 2021 met drie producties;
- de incidentele conclusie tot tussenkomst, althans voeging van NS van 17 november 2021;
- de incidentele conclusie van antwoord van FMN van 1 december 2021;
- de conclusie van antwoord in het incident tot voeging ex artikel 217 van de Staat (in incident voeging EU-vervoerders) van 1 december 2021;
- het vonnis in incident van 29 december 2021 waarbij is geoordeeld dat het de EU-vervoerders wordt toegestaan zich te voegen aan de zijde van FMN en NS wordt toegestaan om tussen te komen;
- de conclusie van antwoord van de Staat van 9 februari 2022 met producties 1 tot en met 15;
- de conclusie van antwoord van de EU-vervoerders met drie producties van
- de conclusie na tussenkomst van NS met bijlage van 9 februari 2022;
- de conclusie van antwoord op de conclusie tot voeging van de EU-vervoerders, tevens akte tot referte naar aanleiding van de conclusie na tussenkomst van NS van de Staat met productie 16 van 23 maart 2022;
- de conclusie van antwoord van FMN op de conclusie na tussenkomst van NS met producties 44 tot en met 54 van 23 maart 2022;
- de akte nadere onderbouwing vorderingen van FMN met productie 55 van 1 april 2022;
- de akte nadere onderbouwing en wijziging vorderingen van FMN van 15 juli 2022 met producties 56 tot en met 66;
- het tussenvonnis van 12 oktober 2022 waarbij een mondelinge behandeling is bevolen;
- de akte overlegging producties van FMN met producties 67 tot en met 98;
- de akte overlegging productie van FMN met productie 99;
- de akte houdende overlegging producties van de Staat met producties 17 tot en met 19;
- de akte overlegging producties van NS met 2 producties;
- de tijdens de mondelinge behandeling van 27 maart 2023 voorgedragen spreekaantekeningen van de advocaten van FMN, de Staat, de EU-vervoerders en NS. De zittingsaantekeningen van de griffier bevinden zich eveneens in het dossier.
2.De feiten
integraledienstverlening onder de voorgenomen concessie. Naar het oordeel van hof is het namelijk twijfelachtig of, zoals FMN en de EU-vervoerders betogen, de Staat aan de hand van een marktanalyse moet nagaan of marktpartijen interesse hebben in het verzorgen van het vervoer op
afzonderlijkeverbindingen die deel uitmaken van het HRN en - als die interesse bestaat - deze verbindingen zou moeten uitzonderen van de HRN-concessie.
3.Het juridisch kader
Het Europeesrechtelijk kader
4.Het geschil
scope) van de voorgenomen concessie voldoet voorts niet aan het proportionaliteits- en evenredigheidsbeginsel zoals opgenomen in artikel 2bis van de PSO-verordening. De Staat probeert volgens FMN ten slotte het bepaalde in de PSO-verordening te omzeilen door oneigenlijk gebruik te maken van artikel 5, lid 6, en artikel 8, lid 2, van die verordening. Artikel 5 lid 6 van de verordening geldt tot 25 december 2023, terwijl de voorgenomen HRN-concessie pas aanvangt op 1 januari 2025. Een mobilisatieperiode van ruim een jaar kan niet worden verantwoord. Ook handelt de Staat in strijd met het verdragsbeginsel van loyaliteit en de maatschappelijke zorgvuldigheid door een voornemen uit te werken dat in strijd is met EU-recht. De Europese Commissie heeft de Staat al meermalen gewaarschuwd voor de zojuist beschreven schendingen van EU-recht.
primairhet standpunt in dat de vorderingen van FMN prematuur zijn, nu van een definitieve concessie nog geen sprake is. Bovendien kan FMN haar bezwaren te zijner tijd voorleggen aan de door de wetgever aangewezen, gespecialiseerde bestuursrechter. Inhoudelijke beoordeling van de vorderingen in dit civiel geschil door de burgerlijke rechter, zou deze bestuursrechtelijke rechtsgang op onaanvaardbare wijze doorkruisen.
Subsidiairbestrijdt de Staat dat bij de voorgenomen concessieverlening sprake is van (dreigende) schending van EU-recht. Dat de Europese Commissie hierover anders lijkt te denken, is niet van zelfstandige betekenis omdat het Hof van Justitie van de EU uiteindelijk de instantie is die het Europees recht uitlegt. Het heeft er de schijn van dat de Europese Commissie - nadat de door haar voorgestane verdergaande en eerdere liberalisering van het spoor het niet heeft gehaald omdat uiteindelijk een compromis moest worden gesloten vanwege weerwerk van de Europese Raad en het Europees Parlement - alsnog de door haar voorgestane liberalisering probeert te realiseren.
5.De beoordeling
wat betreft de tijdigheidvan de door FMN en de EU-vervoerders gewenste resultaten tot de reële mogelijkheden zou kunnen behoren. Bij dat laatste ontkomt de rechtbank er in dit bijzondere geval niet aan om met een schuin oog naar de inhoud van de zaak te kijken, ondanks dat zij zich ervan bewust is dat dat spanningsvol is in het kader van de beoordeling van de ontvankelijkheid. Daarbij moet echter niet alleen bedacht worden dat de rechtbank in het kader van de behandeling van deze zaak reeds heeft kennisgenomen van het inhoudelijke debat tussen partijen, maar ook dat dit debat al beoordeeld is door voorzieningenrechters van deze rechtbank en het Hof Den Haag in kort geding.
definitieveconcessie niet onderwerp van geschil is en de vorderingen (slechts) zien op het voorkomen van de onderhandse gunning van de voorgenomen concessie aan NS. Het CBb zou dan ook al snel te oordelen hebben over een definitieve concessie aan NS die naar verwachting slechts op onderdelen zal afwijken van de voorgenomen concessie die in deze procedure aan de orde is en waarbij het CBb zich over dezelfde juridische vragen zal moeten buigen.
acte clairof
acte éclairé). De in de eerste zin van 5.12 bedoelde situatie doet zich dan ook niet voor. Dat heeft tot gevolg dat de rechtbank FMN en de EU-vervoerders niet-ontvankelijk zal verklaren in hun primaire vorderingen I tot en met VII en haar subsidiaire vordering. Op de primaire vordering VIII zal de rechtbank onder 5.21 ingaan.