ECLI:NL:RBDHA:2023:741

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2023
Publicatiedatum
27 januari 2023
Zaaknummer
NL22.9010
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen op asielaanvraag en bestuurlijke dwangsommen

In deze zaak heeft eiser op 19 mei 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 29 oktober 2021 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 21 september 2022 de asielaanvraag ingewilligd. Eiser heeft echter aangegeven dat hij het beroep handhaaft voor zover het betreft de vraag of verweerder bestuurlijke dwangsommen aan hem verschuldigd is. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.

De rechtbank heeft overwogen dat het beroep zich richt op de vraag of eiser in beroep kan komen tegen de vaststelling van verweerder dat hij geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd is. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND sluit uit dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen. Eiser stelt dat deze tijdelijke wet in strijd is met het Unierecht. De rechtbank heeft de verenigbaarheid van de regeling met het Unierecht beoordeeld en vastgesteld dat het buiten toepassing stellen van de bestuurlijke dwangsomregeling niet mag resulteren in ongunstiger procedurevoorschriften voor asielaanvragen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft eerder geoordeeld dat de uitsluiting van bestuurlijke dwangsommen niet in strijd is met het doeltreffendheidsbeginsel of het gelijkwaardigheidsbeginsel. Dit betekent dat verweerder geen dwangsommen verschuldigd is, waardoor eiser niet kan bereiken wat hij wil met zijn beroep. De rechtbank heeft daarom het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50, omdat eiser het recht had om beroep in te stellen wegens het niet-tijdig beslissen op zijn aanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.9010

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M. Grigorjan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 19 mei 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 29 oktober 2021.
Bij besluit van 21 september 2022 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser ingewilligd.
Naar aanleiding van het besluit van 21 september 2022 heeft eiser de rechtbank medegedeeld dat het beroep wordt gehandhaafd voor zover dit ziet op de verschuldigbaarheid van bestuurlijke dwangsommen van verweerder aan eiser.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Het beroep ziet op de vraag of eiser (op grond van artikel 4:19 van de Awb) in beroep kan komen tegen de vaststelling van verweerder bij de inwilliging van de asielaanvraag dat hij aan eiser geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd is. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) sluit uit dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb worden toegepast op besluiten op asielaanvragen. Om die reden kan verweerder aan eiser geen bestuurlijke dwangsommen verbeuren. Eiser stelt evenwel dat de Tijdelijke wet in zoverre onverbindend is wegens strijd met het Unierecht. Hierbij verwijst hij naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 24 maart 2022. [1]
2. Bij de beoordeling van de verenigbaarheid van de hier aan de orde gestelde regeling met het Unierecht geldt dat het buiten toepassing stellen van de bestuurlijke dwangsomregeling niet mag resulteren in voor asielaanvragen ongunstiger procedurevoorschriften dan die welke gelden voor soortgelijke situaties naar nationaal recht (gelijkwaardigheidsbeginsel). Daarnaast mag de uitoefening van het door het Unierecht verleende recht op internationale bescherming in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk worden gemaakt (doeltreffendheidsbeginsel).
3. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft bij uitspraak van 30 november 2022 [2] geoordeeld dat artikel 1 van de Tijdelijke wet, voor zover het de uitsluiting van bestuurlijke dwangsommen betreft, niet in strijd is met het doeltreffendheidsbeginsel en evenmin met het gelijkwaardigheidsbeginsel. Dit heeft tot gevolg dat verweerder geen dwangsommen verschuldigd is. Hierdoor kan eiser met het beroep niet bereiken wat hij wil, zodat het procesbelang ontbreekt.
4. Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
5. Eiser heeft vanwege het niet-tijdig beslissen op zijn aanvraag beroep kunnen instellen bij de rechtbank. De rechtbank ziet daarom aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrechter voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- met een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50 (vierhonderdachttien euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.