ECLI:NL:RBDHA:2023:741
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-tijdig beslissen op asielaanvraag en bestuurlijke dwangsommen
In deze zaak heeft eiser op 19 mei 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 29 oktober 2021 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 21 september 2022 de asielaanvraag ingewilligd. Eiser heeft echter aangegeven dat hij het beroep handhaaft voor zover het betreft de vraag of verweerder bestuurlijke dwangsommen aan hem verschuldigd is. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank heeft overwogen dat het beroep zich richt op de vraag of eiser in beroep kan komen tegen de vaststelling van verweerder dat hij geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd is. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND sluit uit dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen. Eiser stelt dat deze tijdelijke wet in strijd is met het Unierecht. De rechtbank heeft de verenigbaarheid van de regeling met het Unierecht beoordeeld en vastgesteld dat het buiten toepassing stellen van de bestuurlijke dwangsomregeling niet mag resulteren in ongunstiger procedurevoorschriften voor asielaanvragen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft eerder geoordeeld dat de uitsluiting van bestuurlijke dwangsommen niet in strijd is met het doeltreffendheidsbeginsel of het gelijkwaardigheidsbeginsel. Dit betekent dat verweerder geen dwangsommen verschuldigd is, waardoor eiser niet kan bereiken wat hij wil met zijn beroep. De rechtbank heeft daarom het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50, omdat eiser het recht had om beroep in te stellen wegens het niet-tijdig beslissen op zijn aanvraag.