Wat vindt de rechtbank
11. Eiser geeft aan dat hij ten onrechte tijdens de bezwaarprocedure niet is gehoord, ondanks dat eiser wel had aangegeven een hoorzitting te wensen. Hoewel een hoorzitting wel heeft plaatsgevonden, is eiser daarvoor niet uitgenodigd. De arts-gemachtigde zou tijdens de hoorzitting het bezwaarschrift hebben willen toelichten.
12. Het UWV stelt dat eiser en/of de arts-gemachtigde inderdaad ten onrechte niet zijn uitgenodigd voor de hoorzitting die met werknemer is gehouden. Het UWV meent overigens dat in geval eiser en/of de arts-gemachtigde wel waren uitgenodigd dit niet tot een andere beslissing geleid zou hebben.
13. Het staat vast dat eiser voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord. Dit betekent dat het bestreden besluit in strijd met artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is genomen. Dit is tussen partijen ook niet in geschil. Zowel eiser als de arts-gemachtigde hebben echter de gelegenheid gehad om in beroep hun standpunt, ook mondeling, naar voren te brengen en de door hen gewenste stukken te overleggen. De rechtbank ziet daarom aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, aangezien het aannemelijk is dat eiser hierdoor niet is benadeeld. Eiser heeft een andersluidende conclusie ook niet gesteld noch aannemelijk gemaakt.
Medische grondslag van het bestreden besluit
14. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De verzekeringsarts B&B heeft kennis genomen van het dossier, waaronder het expertiserapport van Psyon, en het bezwaar van eiser. Hij heeft werknemer gezien en onderzocht op een spreekuur en gesproken tijdens de hoorzitting. Hij heeft het door werknemer naar de hoorzitting meegebrachte expertiserapport van Van Eijnsbergen meegewogen in zijn beoordeling. Het is de rechtbank niet gebleken dat dit expertiserapport incompleet was. Eiser heeft ook niet tijdens de beroepsfase zelf een andere, meer complete, versie van het rapport overlegd. De rechtbank vindt ook dat de verzekeringsarts B&B op een zorgvuldige en duidelijke manier alle naar voren gebrachte klachten heeft betrokken bij de medische beoordeling. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsarts B&B aspecten van de medische situatie van werknemer heeft gemist.
15. De rechtbank volgt eiser niet in zijn beroepsgrond dat de verzekeringsarts B&B de totale uitkomsten van het rapport van Van Eijnsbergen ter nadere beoordeling aan Psyon had moeten voorleggen. Het behoort in beginsel tot de expertise van de verzekeringsarts om te besluiten welke onderzoeksmethoden gekozen worden, hoe de onderzoeksresultaten beoordeeld worden en tot welke beperkingen dit leidt. De verzekeringsarts heeft tijdens het primaire onderzoek een expertise laten uitvoeren door Psyon. De verzekeringsarts B&B heeft het niet nodig geacht om het rapport van Van Eijnsbergen aan Psyon voor te leggen. Bij de beoordeling op bezwaar heeft hij deze rapporten zelf tegen elkaar afgewogen. De rechtbank is van oordeel dat deze motivering van de verzekeringsarts B&B afdoende is.
De beoordeling van de belastbaarheid
16. De rechtbank is verder van oordeel dat de verzekeringsarts B&B de medische belastbaarheid van werknemer op 8 december 2020 in de rapporten op inhoudelijk overtuigende wijze heeft gemotiveerd.
17. Het verschil van inzicht tussen partijen spitst zich toe op de vraag of de verzekeringsarts B&B terecht de bevindingen en conclusie uit het expertiserapport van Psyon volgt en niet de bevindingen en conclusie uit het rapport van Van Eijnsbergen. Kort samengevat stelt Psyon dat bij werknemer op de datum van 8 december 2020 geen sprake was van een ziekte of gebrek die het mindere functioneren van werknemer kunnen verklaren. Van Eijnsbergen daarentegen stelt dat er sprake is van diagnoses (autismespectrumstoornis, ADHD, obsessief compulsieve stoornis, narcistische trekken) die bij werknemer tot beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren in de Functionele Mogelijkhedenlijst moeten leiden.
18. De rechtbank heeft na de zitting geconstateerd dat een aantal vragen noch in het dossier noch ter zitting zijn beantwoord. Na heropening van het onderzoek op 21 februari 2023 heeft de rechtbank aan het UWV gevraagd om – kort samengevat – een nadere motivering te geven op de vraag waarom de bevindingen en conclusie uit het expertiserapport van Psyon worden gevolgd en niet de bevindingen en conclusie uit het rapport van Van Eijnsbergen. De vraagstelling van de rechtbank kwam voort uit de omstandigheid dat uit de rapporten van de verzekeringsarts B&B leek te volgen dat hij de bevindingen van Van Eijnsbergen had overgenomen maar niet de conclusie dat bij werknemer sprake was van beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren. Deze onduidelijkheid is vervolgens in de (gespecificeerde) vraagstelling aan het UWV voorgelegd in de heropeningsbeslissing. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts B&B in zijn rapport van 13 maart 2023 voldoende heeft onderbouwd en gemotiveerd waarom hij de conclusies van Van Eijnsbergen niet volgt. Het belangrijkste argument daarbij is dat het rapport van Van Eijnsbergen volgens hem niet voldoet aan de criteria die volgens de richtlijn voor de medisch specialistische rapportages gesteld mogen worden aan een contra-expertiserapport zoals het rapport van Van Eijnsbergen. De verzekeringsarts B&B heeft niet kunnen beoordelen of de geschikte onderzoeksmethoden zijn gebruikt, omdat de onderzoekers verzuimd hebben om op grond van een weging van de onderzoeksbevindingen de in het rapport genoemde diagnoses te onderbouwen. Hierdoor is volgens de verzekeringsarts B&B (
de rechtbank begrijpt: anders dan uit de eigen onderzoeksbevindingen is gebleken) ook niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een ziekte of gebrek. Voor geen enkele diagnose die Van Eijnsbergen heeft gesteld zijn de DSM-criteria zichtbaar en dus door de onderzoeker van Van Eijnsbergen niet navolgbaar getoetst. Verder worden er geen bronnen vermeld in het rapport en blijven tot slot de onderzoekers niet binnen hun deskundigheid door te concluderen dat werknemer niet geschikt is voor zijn eigen werk. De rechtbank kan – gezien de inhoud van het rapport van Van Eijnsbergen – de toelichtingen van de verzekeringsarts B&B volgen.
19. Ten overvloede vindt de rechtbank verder dat de verzekeringsarts B&B afdoende heeft gemotiveerd waarom hij het niet aannemelijk vindt dat er beperkingen te stellen zijn op grond van de in het rapport van Van Eijnsbergen genoemde diagnoses. Diagnoses als een autismespectrumstoornis, ADHD en narcistische trekken ontstaan al tijdens de adolescentie en, mochten deze diagnoses al gesteld zijn, wat de verzekeringsarts B&B - zo de rechtbank begrijpt - niet onderschrijft, dan heeft werknemer hier vele jaren bij zijn werkgever mee kunnen werken. Het is ook niet een van deze gestelde aandoeningen geweest waardoor werknemer is uitgevallen, maar een depressie. De rechtbank merkt hierbij op dat zowel Psyon als Van Eijnsbergen op de datum van 8 december 2020 niet (meer) uitgaan van de diagnose depressie. De diagnose obsessief-compulsieve stoornis vindt de verzekeringsarts B&B niet aannemelijk, omdat werknemer niet voldoet aan de criteria hiervoor. Bij een obsessief-compulsieve stoornis moet sprake zijn van dwanghandelingen of dwanggedachten conform vier criteria, waaronder dat deze duidelijk angst of lijden veroorzaken, veel tijd in beslag nemen (meer dan één uur per dag) of in significante mate de normale routine, het beroepsmatig functioneren of de gebruikelijke sociale activiteiten verstoren. In het rapport van Van Eijnsbergen staat beschreven “hij
(werknemer)geeft aan dat hij obsessief dwangmatig is. Alles moet op de juiste plaats staan en alles moet in de juiste volgorde gebeuren. Onderzochte is erg controle behoeftig en heeft een angst om in paniek te raken”. Dat is volgens de verzekeringsarts B&B onvoldoende om aan de gestelde criteria te voldoen. Bovendien is de diagnose niet eerder genoemd en heeft werknemer geen behandeling hiervoor ondergaan. De rechtbank ziet in hetgeen eiser in zijn schriftelijke stukken en ter zitting naar voren heeft gebracht geen grond om deze motivering van de verzekeringsarts B&B voor onjuist te houden.
20. De rechtbank is tot slot van oordeel dat verzekeringsarts B&B in het rapport van 21 november 2022 voldoende heeft gemotiveerd dat de informatie van de bedrijfsarts die eiser in beroep heeft ingestuurd ook geen aanleiding geeft om tot een ander oordeel te komen. De verzekeringsarts B&B stelt dat de beperkingen die de bedrijfsarts heeft vastgesteld zijn ingegeven vanuit re-integratieoverwegingen, waarbij doorgaans meer beperkingen worden aanvaard, maar vaak tijdelijk van aard. De beperkingen zijn gebaseerd op het – hiervoor reeds onvoldoende geachte – rapport van Van Eijnsbergen. Dit bevestigt de bedrijfsarts volgens de verzekeringsarts B&B ook zelf door te stellen dat er strikt genomen geen indicatie is voor een urenbeperking, maar dat deze vanuit re-integratiedoeleinden is toegekend. In het rapport van 6 februari 2023 heeft de verzekeringsarts B&B nog toegelicht dat het feit dat werknemer momenteel op een lager niveau functioneert dan vóór zijn uitval, er mee te maken kan hebben dat werknemer vóór zijn uitval wellicht boven zijn niveau functioneerde. Ter zitting heeft het UWV verduidelijkt dat dat ziet op de bovennormale omvang van de maatmanfunctie. Dit laatste heeft eiser ook niet bestreden.
21. Concluderend vindt de rechtbank dat het UWV terecht heeft geoordeeld, en dat oordeel ook voldoende heeft gemotiveerd, dat werknemer op 8 december 2020 op de normaalwaarden van de FML functioneert, omdat hij geen verminderde functionele mogelijkheden heeft als gevolg van een ziekte of gebrek. Eiser heeft, binnen de daartoe door de rechtbank gestelde termijn in de heropeningsbeslissing, onvoldoende twijfel gezaaid over de (aanvullende) medische beoordeling door de verzekeringsarts B&B. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om eiser een extra termijn hiervoor te geven. Omdat eiser niet om een concrete termijn heeft verzocht en (zoals eiser heeft toegelicht) omdat de onderzoeker van Van Eijnsbergen inmiddels is overleden en het dossier dus door een ander zal moeten worden beoordeeld, is het volstrekt onduidelijk wanneer een reactie kan worden verwacht. De rechtbank heeft het belang van eiser om deze aanvullende reactie alsnog in te dienen afgewogen tegen het belang van een spoedige beëindiging van het geschil en vindt dat het laatstgenoemde belang zwaarder weegt. Gelet op het feit dat uit het hiervoor overwogene volgt dat de rechtbank geen twijfel heeft aan de medische grondslag van het bestreden besluit, ziet de rechtbank geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige te benoemen, zoals eiser heeft verzocht. De rechtbank is wel van oordeel dat de motivering van het bestreden besluit deels gebrekkig was, waardoor de rechtbank genoodzaakt was om een aanvullende vraagstelling te doen in de heropeningsbeslissing. Gezien voorgaande is dat motiveringsgebrek met de rapportage van de verzekeringsarts B&B van 13 maart 2023 geheeld. Ook dit gebrek kan met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd omdat niet is gebleken dat eiser hierdoor in zijn belangen wordt geschaad. De uitkomst van de procedure is niet veranderd en eiser heeft – zo vindt de rechtbank – voldoende mogelijkheden gehad om het aanvullend rapport inhoudelijk te bestrijden.