ECLI:NL:RBDHA:2023:7462

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
25 mei 2023
Zaaknummer
SGR 21/4768
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering en de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 mei 2023 uitspraak gedaan in het geschil tussen de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en het UWV over de beëindiging van de WIA-uitkering van een werknemer. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het UWV zorgvuldig was uitgevoerd en dat de medische belastbaarheid van de werknemer op overtuigende wijze was gemotiveerd. De rechtbank constateerde dat de hoorplicht was geschonden, maar besloot dit gebrek te passeren op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het aannemelijk was dat de eiser hierdoor niet was benadeeld. De rechtbank oordeelde dat de werknemer per 8 december 2020 niet meer arbeidsongeschikt was, en dat het UWV terecht de WIA-uitkering had beëindigd. Eiser had aangevoerd dat het onderzoek onzorgvuldig was en dat hij niet was gehoord in de bezwaarfase, maar de rechtbank vond dat de verzekeringsarts B&B alle relevante informatie had meegewogen. De rechtbank concludeerde dat het UWV voldoende had gemotiveerd waarom de werknemer op de normaalwaarden van de Functionele Mogelijkhedenlijst functioneerde en dat er geen reden was om een onafhankelijke deskundige te benoemen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en veroordeelde het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,- en het griffierecht van € 360,- moest door het UWV aan eiser worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/4768

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, uit Utrecht, eiser

(gemachtigde: mr. A.J.A. Tesson),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. P. Nicolai).

Procesverloop

Met het besluit van 8 december 2020 (het primaire besluit) heeft het UWV de uitkering van [werknemer], werknemer van eiser (hierna: werknemer), op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 9 februari 2021 beëindigd, omdat werknemer niet langer arbeidsongeschikt is.
Met het besluit van 1 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft op 29 oktober 2021 en 24 oktober 2022 nadere gronden ingediend
,waarop het UWV heeft gereageerd met aanvullende verweerschriften.
De zaak is bij de rechtbank behandeld op de online-zitting van 9 februari 2023. Eiser en het UWV hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Namens eiser zijn tevens verschenen de werknemer, [naam] (leidinggevende) en H. Lageweg (arts-gemachtigde). Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft het onderzoek op 21 februari 2023 heropend en het UWV in de gelegenheid gesteld een reactie te geven, gelet op hetgeen onder punt 5 van de heropeningsbeslissing is overwogen. Eiser heeft de mogelijkheid gekregen om daarop te reageren. Verwezen wordt naar de heropeningsbeslissing, verzonden op 21 februari 2023.
Bij bericht van 13 maart 2023 heeft het UWV een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B) van 13 maart 2023 ingebracht.
Bij brief van 4 april 2023 heeft de arts-gemachtigde namens eiser op voornoemde stukken gereageerd. Op 6 april 2023 heeft eiser per e-mail gemeld, zonder om een extra termijn voor een reactie te verzoeken, dat hij ook bureau Van Eijnsbergen heeft verzocht om te reageren op het rapport van de verzekeringsarts B&B van 13 maart 2023.
Vervolgens is met (stilzwijgende) toestemming van partijen een nadere zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Vooraf

1. De werknemer heeft verklaard niet te willen deelnemen aan de procedure. Hij heeft wel toestemming gegeven om zijn medische gegevens te delen met eiser.

Ontvankelijkheid van het beroep

2. De rechtbank moet eerst ambtshalve beoordelen of eiser procesbelang heeft bij de beoordeling van het bestreden besluit. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), onder meer de uitspraak van 15 april 2011 [1] , is daarvoor bepalend of het resultaat dat de indiener van het bezwaar- of beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben.
3. Desgevraagd heeft eiser zijn procesbelang schriftelijk en ter zitting toegelicht. Ter zitting is nader geconcretiseerd dat eiser een financieel belang heeft wanneer werknemer een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt van het UWV. Indien werknemer in aanmerking wordt gebracht voor deze uitkering, dan wordt het totaal aan loonkosten voor eiser lager dan in de situatie dat werknemer geen WIA-uitkering ontvangt. Het UWV heeft dit ter zitting in twijfel getrokken maar die twijfel onvoldoende onderbouwd, zodat de rechtbank geen reden heeft om niet uit te gaan van hetgeen eiser in dit verband naar voren heeft gebracht. De rechtbank oordeelt dat eiser een procesbelang heeft en zijn beroep ontvankelijk is.

Wat ging er aan deze procedure vooraf

4. Werknemer had een WIA-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 47,58%. Het UWV heeft op verzoek van zowel eiser als werknemer een herbeoordeling gedaan van de arbeidsongeschiktheid van werknemer.
5. Een verzekeringsarts van het UWV heeft kennis genomen van het dossier en werknemer telefonisch gesproken. De verzekeringsarts heeft vervolgens een psychiatrisch expertiseonderzoek door Psyon (hierna: Psyon) laten verrichten, die op 18 november 2020 hebben gerapporteerd. Op grond van alle beschikbare medische gegevens heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat werknemer geen verminderde mogelijkheden als gevolg van ziekte of gebrek meer heeft. Omdat dit betekent dat werknemer niet langer arbeidsongeschikt is, en dus minder dan 35%, is de WIA-uitkering van werknemer beëindigd.
6. Eiser heeft bezwaar gemaakt. Een verzekeringsarts B&B heeft opnieuw naar de zaak gekeken. De verzekeringsarts B&B ziet geen aanleiding om af te wijken van de conclusie van de verzekeringsarts. Hierop heeft het UWV het bestreden besluit genomen.

Wat vindt eiser

7. Eiser is het niet met het UWV eens. Hij voert aan dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. Eiser is ten onrechte niet gehoord in de bezwaarfase. Bovendien had de verzekeringsarts B&B het gehele rapport van Van Eijnsbergen over het psychologisch belastbaarheidsonderzoek van werknemer, dat gericht was aan de bedrijfsarts, moeten opvragen en vervolgens moeten voorleggen aan Psyon ter nadere beoordeling.
8. Verder stelt eiser dat de conclusie van de verzekeringsarts B&B onvoldoende gemotiveerd en/of onderbouwd is. Het is eiser niet duidelijk of de verzekeringsarts B&B de diagnose depressie wel of niet aanneemt. Ook is volgens eiser niet gemotiveerd of onderbouwd dat werknemer functioneert conform de norm. Eiser vindt dat werknemer wel beperkt is in persoonlijk en sociaal functioneren. Hij baseert zich hierbij op het rapport van Van Eijnsbergen en het feit dat werknemer werkzaamheden verricht die met een lagere salarisschaal zijn beloond en dat werknemer niet fulltime werkt. Re-integratie van werknemer naar werkzaamheden in aard en omvang van de maatman mislukt ook steeds. De bedrijfsarts heeft verder in januari 2022 geoordeeld dat werknemer belastbaar is voor passende werkzaamheden, waarbij rekening wordt gehouden met door de bedrijfsarts genoemde beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren. Ter onderbouwing heeft eiser drie spreekuurberichten en een inzetbaarheidsprofiel ingestuurd, waaruit voorgaande volgens hem volgt.
9. Eiser verzoekt de rechtbank om een onafhankelijke deskundige te benoemen, nu er twee expertiserapporten zijn die lijnrecht tegenover elkaar staan.

Waarover gaat het in deze zaak

10. De vraag is of het UWV terecht stelt dat werknemer minder dan 35%, namelijk in het geheel niet, arbeidsongeschikt is. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van werknemer op 8 december 2020 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.

Wat vindt de rechtbank

Hoorzitting
11. Eiser geeft aan dat hij ten onrechte tijdens de bezwaarprocedure niet is gehoord, ondanks dat eiser wel had aangegeven een hoorzitting te wensen. Hoewel een hoorzitting wel heeft plaatsgevonden, is eiser daarvoor niet uitgenodigd. De arts-gemachtigde zou tijdens de hoorzitting het bezwaarschrift hebben willen toelichten.
12. Het UWV stelt dat eiser en/of de arts-gemachtigde inderdaad ten onrechte niet zijn uitgenodigd voor de hoorzitting die met werknemer is gehouden. Het UWV meent overigens dat in geval eiser en/of de arts-gemachtigde wel waren uitgenodigd dit niet tot een andere beslissing geleid zou hebben.
13. Het staat vast dat eiser voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord. Dit betekent dat het bestreden besluit in strijd met artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is genomen. Dit is tussen partijen ook niet in geschil. Zowel eiser als de arts-gemachtigde hebben echter de gelegenheid gehad om in beroep hun standpunt, ook mondeling, naar voren te brengen en de door hen gewenste stukken te overleggen. De rechtbank ziet daarom aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, aangezien het aannemelijk is dat eiser hierdoor niet is benadeeld. Eiser heeft een andersluidende conclusie ook niet gesteld noch aannemelijk gemaakt.
Medische grondslag van het bestreden besluit
Het onderzoek
14. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De verzekeringsarts B&B heeft kennis genomen van het dossier, waaronder het expertiserapport van Psyon, en het bezwaar van eiser. Hij heeft werknemer gezien en onderzocht op een spreekuur en gesproken tijdens de hoorzitting. Hij heeft het door werknemer naar de hoorzitting meegebrachte expertiserapport van Van Eijnsbergen meegewogen in zijn beoordeling. Het is de rechtbank niet gebleken dat dit expertiserapport incompleet was. Eiser heeft ook niet tijdens de beroepsfase zelf een andere, meer complete, versie van het rapport overlegd. De rechtbank vindt ook dat de verzekeringsarts B&B op een zorgvuldige en duidelijke manier alle naar voren gebrachte klachten heeft betrokken bij de medische beoordeling. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsarts B&B aspecten van de medische situatie van werknemer heeft gemist.
15. De rechtbank volgt eiser niet in zijn beroepsgrond dat de verzekeringsarts B&B de totale uitkomsten van het rapport van Van Eijnsbergen ter nadere beoordeling aan Psyon had moeten voorleggen. Het behoort in beginsel tot de expertise van de verzekeringsarts om te besluiten welke onderzoeksmethoden gekozen worden, hoe de onderzoeksresultaten beoordeeld worden en tot welke beperkingen dit leidt. De verzekeringsarts heeft tijdens het primaire onderzoek een expertise laten uitvoeren door Psyon. De verzekeringsarts B&B heeft het niet nodig geacht om het rapport van Van Eijnsbergen aan Psyon voor te leggen. Bij de beoordeling op bezwaar heeft hij deze rapporten zelf tegen elkaar afgewogen. De rechtbank is van oordeel dat deze motivering van de verzekeringsarts B&B afdoende is.
De beoordeling van de belastbaarheid
16. De rechtbank is verder van oordeel dat de verzekeringsarts B&B de medische belastbaarheid van werknemer op 8 december 2020 in de rapporten op inhoudelijk overtuigende wijze heeft gemotiveerd.
17. Het verschil van inzicht tussen partijen spitst zich toe op de vraag of de verzekeringsarts B&B terecht de bevindingen en conclusie uit het expertiserapport van Psyon volgt en niet de bevindingen en conclusie uit het rapport van Van Eijnsbergen. Kort samengevat stelt Psyon dat bij werknemer op de datum van 8 december 2020 geen sprake was van een ziekte of gebrek die het mindere functioneren van werknemer kunnen verklaren. Van Eijnsbergen daarentegen stelt dat er sprake is van diagnoses (autismespectrumstoornis, ADHD, obsessief compulsieve stoornis, narcistische trekken) die bij werknemer tot beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren in de Functionele Mogelijkhedenlijst moeten leiden.
18. De rechtbank heeft na de zitting geconstateerd dat een aantal vragen noch in het dossier noch ter zitting zijn beantwoord. Na heropening van het onderzoek op 21 februari 2023 heeft de rechtbank aan het UWV gevraagd om – kort samengevat – een nadere motivering te geven op de vraag waarom de bevindingen en conclusie uit het expertiserapport van Psyon worden gevolgd en niet de bevindingen en conclusie uit het rapport van Van Eijnsbergen. De vraagstelling van de rechtbank kwam voort uit de omstandigheid dat uit de rapporten van de verzekeringsarts B&B leek te volgen dat hij de bevindingen van Van Eijnsbergen had overgenomen maar niet de conclusie dat bij werknemer sprake was van beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren. Deze onduidelijkheid is vervolgens in de (gespecificeerde) vraagstelling aan het UWV voorgelegd in de heropeningsbeslissing. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts B&B in zijn rapport van 13 maart 2023 voldoende heeft onderbouwd en gemotiveerd waarom hij de conclusies van Van Eijnsbergen niet volgt. Het belangrijkste argument daarbij is dat het rapport van Van Eijnsbergen volgens hem niet voldoet aan de criteria die volgens de richtlijn voor de medisch specialistische rapportages gesteld mogen worden aan een contra-expertiserapport zoals het rapport van Van Eijnsbergen. De verzekeringsarts B&B heeft niet kunnen beoordelen of de geschikte onderzoeksmethoden zijn gebruikt, omdat de onderzoekers verzuimd hebben om op grond van een weging van de onderzoeksbevindingen de in het rapport genoemde diagnoses te onderbouwen. Hierdoor is volgens de verzekeringsarts B&B (
de rechtbank begrijpt: anders dan uit de eigen onderzoeksbevindingen is gebleken) ook niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een ziekte of gebrek. Voor geen enkele diagnose die Van Eijnsbergen heeft gesteld zijn de DSM-criteria zichtbaar en dus door de onderzoeker van Van Eijnsbergen niet navolgbaar getoetst. Verder worden er geen bronnen vermeld in het rapport en blijven tot slot de onderzoekers niet binnen hun deskundigheid door te concluderen dat werknemer niet geschikt is voor zijn eigen werk. De rechtbank kan – gezien de inhoud van het rapport van Van Eijnsbergen – de toelichtingen van de verzekeringsarts B&B volgen.
19. Ten overvloede vindt de rechtbank verder dat de verzekeringsarts B&B afdoende heeft gemotiveerd waarom hij het niet aannemelijk vindt dat er beperkingen te stellen zijn op grond van de in het rapport van Van Eijnsbergen genoemde diagnoses. Diagnoses als een autismespectrumstoornis, ADHD en narcistische trekken ontstaan al tijdens de adolescentie en, mochten deze diagnoses al gesteld zijn, wat de verzekeringsarts B&B - zo de rechtbank begrijpt - niet onderschrijft, dan heeft werknemer hier vele jaren bij zijn werkgever mee kunnen werken. Het is ook niet een van deze gestelde aandoeningen geweest waardoor werknemer is uitgevallen, maar een depressie. De rechtbank merkt hierbij op dat zowel Psyon als Van Eijnsbergen op de datum van 8 december 2020 niet (meer) uitgaan van de diagnose depressie. De diagnose obsessief-compulsieve stoornis vindt de verzekeringsarts B&B niet aannemelijk, omdat werknemer niet voldoet aan de criteria hiervoor. Bij een obsessief-compulsieve stoornis moet sprake zijn van dwanghandelingen of dwanggedachten conform vier criteria, waaronder dat deze duidelijk angst of lijden veroorzaken, veel tijd in beslag nemen (meer dan één uur per dag) of in significante mate de normale routine, het beroepsmatig functioneren of de gebruikelijke sociale activiteiten verstoren. In het rapport van Van Eijnsbergen staat beschreven “hij
(werknemer)geeft aan dat hij obsessief dwangmatig is. Alles moet op de juiste plaats staan en alles moet in de juiste volgorde gebeuren. Onderzochte is erg controle behoeftig en heeft een angst om in paniek te raken”. Dat is volgens de verzekeringsarts B&B onvoldoende om aan de gestelde criteria te voldoen. Bovendien is de diagnose niet eerder genoemd en heeft werknemer geen behandeling hiervoor ondergaan. De rechtbank ziet in hetgeen eiser in zijn schriftelijke stukken en ter zitting naar voren heeft gebracht geen grond om deze motivering van de verzekeringsarts B&B voor onjuist te houden.
20. De rechtbank is tot slot van oordeel dat verzekeringsarts B&B in het rapport van 21 november 2022 voldoende heeft gemotiveerd dat de informatie van de bedrijfsarts die eiser in beroep heeft ingestuurd ook geen aanleiding geeft om tot een ander oordeel te komen. De verzekeringsarts B&B stelt dat de beperkingen die de bedrijfsarts heeft vastgesteld zijn ingegeven vanuit re-integratieoverwegingen, waarbij doorgaans meer beperkingen worden aanvaard, maar vaak tijdelijk van aard. De beperkingen zijn gebaseerd op het – hiervoor reeds onvoldoende geachte – rapport van Van Eijnsbergen. Dit bevestigt de bedrijfsarts volgens de verzekeringsarts B&B ook zelf door te stellen dat er strikt genomen geen indicatie is voor een urenbeperking, maar dat deze vanuit re-integratiedoeleinden is toegekend. In het rapport van 6 februari 2023 heeft de verzekeringsarts B&B nog toegelicht dat het feit dat werknemer momenteel op een lager niveau functioneert dan vóór zijn uitval, er mee te maken kan hebben dat werknemer vóór zijn uitval wellicht boven zijn niveau functioneerde. Ter zitting heeft het UWV verduidelijkt dat dat ziet op de bovennormale omvang van de maatmanfunctie. Dit laatste heeft eiser ook niet bestreden.
21. Concluderend vindt de rechtbank dat het UWV terecht heeft geoordeeld, en dat oordeel ook voldoende heeft gemotiveerd, dat werknemer op 8 december 2020 op de normaalwaarden van de FML functioneert, omdat hij geen verminderde functionele mogelijkheden heeft als gevolg van een ziekte of gebrek. Eiser heeft, binnen de daartoe door de rechtbank gestelde termijn in de heropeningsbeslissing, onvoldoende twijfel gezaaid over de (aanvullende) medische beoordeling door de verzekeringsarts B&B. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om eiser een extra termijn hiervoor te geven. Omdat eiser niet om een concrete termijn heeft verzocht en (zoals eiser heeft toegelicht) omdat de onderzoeker van Van Eijnsbergen inmiddels is overleden en het dossier dus door een ander zal moeten worden beoordeeld, is het volstrekt onduidelijk wanneer een reactie kan worden verwacht. De rechtbank heeft het belang van eiser om deze aanvullende reactie alsnog in te dienen afgewogen tegen het belang van een spoedige beëindiging van het geschil en vindt dat het laatstgenoemde belang zwaarder weegt. Gelet op het feit dat uit het hiervoor overwogene volgt dat de rechtbank geen twijfel heeft aan de medische grondslag van het bestreden besluit, ziet de rechtbank geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige te benoemen, zoals eiser heeft verzocht. De rechtbank is wel van oordeel dat de motivering van het bestreden besluit deels gebrekkig was, waardoor de rechtbank genoodzaakt was om een aanvullende vraagstelling te doen in de heropeningsbeslissing. Gezien voorgaande is dat motiveringsgebrek met de rapportage van de verzekeringsarts B&B van 13 maart 2023 geheeld. Ook dit gebrek kan met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd omdat niet is gebleken dat eiser hierdoor in zijn belangen wordt geschaad. De uitkomst van de procedure is niet veranderd en eiser heeft – zo vindt de rechtbank – voldoende mogelijkheden gehad om het aanvullend rapport inhoudelijk te bestrijden.

De conclusie van de rechtbank

22. Het UWV heeft terecht de WIA-uitkering van werknemer beëindigd, omdat hij per 8 december 2020 niet meer arbeidsongeschikt is.
23. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. In de toepassing van artikel 6:22 van de Awb wordt in dit geval aanleiding gezien het UWV te veroordelen in de proceskosten van eiser. De proceskosten in beroep stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van een zitting, met een waarde van € 837,- per punt en een wegingsfactor 1). Ook wordt bepaald dat het UWV het door eiser betaalde griffierecht van € 360,- vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 360,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan op 25 mei 2023 door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier
.
griffier
rechter
De rechter is buiten staat
deze uitspraak te tekenen.
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Voorstel voor vragen aan partijen

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de CRvB van 15 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ1755.