ECLI:NL:RBDHA:2023:7527

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
26 mei 2023
Zaaknummer
NL23.9554 en NL23.9555
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheid onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 april 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres, een Chinese nationaliteit hebbende vrouw, die een asielaanvraag in Nederland had ingediend na eerder een aanvraag in Oostenrijk. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aanvraag niet in behandeling hoefde te nemen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiseres had niet kunnen aantonen dat er structurele tekortkomingen in het Oostenrijkse asiel- en opvangsysteem waren die een reëel risico op onmenselijke of vernederende behandeling zouden opleveren, zoals vereist onder artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU Handvest. De rechtbank verwierp ook het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel, omdat er geen sprake was van gelijke gevallen; Oostenrijk had het terugnameverzoek van de vriendin van eiseres niet geaccepteerd, wat leidde tot een andere uitkomst voor haar. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, met de conclusie dat er geen grond was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.9554 (beroep)
NL23.9555 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiseres] , eiseres/verzoekster, hierna: eiseres

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. B.H. Werink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. de Graaf).

Procesverloop

In het besluit van 24 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om verweerder te verbieden haar uit te zetten totdat op het beroep is beslist.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening samen op 25 april 2023 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [datum] 1988 en de Chinese nationaliteit te hebben. Uit Eurodac is gebleken dat zij op 5 januari 2016 in Oostenrijk een asielaanvraag heeft ingediend. Op 29 augustus 2022 heeft eiseres een asielaanvraag in Nederland ingediend.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [1] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland op 18 oktober 2022 bij Oostenrijk een verzoek om terugname gedaan. Oostenrijk is hier op 18 november 2022 mee akkoord gegaan, waardoor sindsdien de verantwoordelijkheid van Oostenrijk vaststaat op grond van artikel 18, eerste lid en onder b, van de Dublinverordening.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling heeft hoeven nemen omdat Oostenrijk daarvoor verantwoordelijk is. De rechtbank legt hieronder, aan de hand van de door eiseres aangevoerde beroepsgronden, uit hoe zij tot dat oordeel is gekomen.
Mocht verweerder uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Oostenrijk?
4. Eiseres voert aan dat Oostenrijk zich schuldig maakt aan pushbacks. Eiseres beroept zich daarbij op het AIDA-rapport van 29 april 2022 (update 2021). Daarom kan, gelet op de ondeelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, ten aanzien van Oostenrijk niet meer uitgegaan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiseres wijst op de prejudiciële vragen die hierover zijn gesteld door deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch.
4.1
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uit mag gaan dat Oostenrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het ligt op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat in Oostenrijk sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure of de opvangvoorzieningen die ernstige, op feiten berustende, gronden vormen om aan te nemen dat eiseres een reëel risico zal lopen op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 3 van het EVRM [2] en artikel 4 van het EU Handvest [3] . Daarvan is sprake in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken, zoals volgt uit het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie. [4] De rechtbank is van oordeel dat eiseres er niet in is geslaagd dit aannemelijk te maken.
4.2
Pushbacks zijn in zijn algemeenheid een fundamentele systeemfout in de asielprocedure in de zin van artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt. [5] Eiseres heeft met de verwijzing naar het AIDA-rapport van april 2022 echter niet aannemelijk gemaakt dat zij als Dublinterugkeerder te maken zal krijgen met pushbacks. Uit het AIDA-rapport blijkt dat Oostenrijk eind 2020 meerdere personen die via Slovenië Oostenrijk waren binnengekomen op grond van een bilaterale overeenkomst aan Slovenië heeft overgedragen, ondanks het feit dat zij in Oostenrijk om internationale bescherming hadden verzocht. Uit het AIDA-rapport volgt echter niet dat pushbacks in Oostenrijk al geruime tijd en op grote schaal plaatsvinden zodat niet gezegd kan worden dat de gestelde tekortkomingen onder het bereik van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest vallen. Het asielverzoek van eiseres staat in Eurodac geregistreerd en er ligt een claimakkoord met de Oostenrijkse autoriteiten. Uit het AIDA-rapport volgt niet dat Dublinterugkeerders specifieke problemen ondervinden als zij in Oostenrijk een asielaanvraag indienen. Er is dus geen aanleiding om te veronderstellen dat eiseres bij overdracht naar Oostenrijk een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. De beroepsgrond slaagt niet.
4.3
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank ook geen aanleiding om de beroepszaak van eiseres aan te houden in afwachting van de antwoorden op de prejudiciële vragen. In de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 15 juni 2022 [6] , heeft de rechtbank prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de verhouding tussen stelselmatige pushbacks, standaardmatige detentie en het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
Heeft verweerder het gelijkheidsbeginsel geschonden?
5. Eiseres doet verder een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Er is sprake van een gelijk feitencomplex met haar Chinese vriendin waarmee zij uit Oostenrijk naar Nederland is gekomen. Beiden vrouwen behoren tot dezelfde kerkgemeenschap waarvan leden systematisch worden blootgesteld aan vervolging in China. Ook deze vriendin had een afwijzing gekregen in Oostenrijk en verweerder had oorspronkelijk een Dublinclaim bij Oostenrijk gedaan. Zij is wel toegelaten tot de procedure in Nederland nadat Oostenrijk het claimverzoek heeft afgewezen.
5.1
De rechtbank stelt vast dat voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel sprake moet zijn van gelijke gevallen. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat er geen sprake is van gelijke gevallen. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat Oostenrijk het terugnameverzoek van de meegereisde vriendin van eiseres niet heeft geaccepteerd en Nederland om die reden verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van haar asielaanvraag. Oostenrijk heeft het terugnameverzoek in onderhavige zaak daarentegen wel geaccepteerd. Met die acceptatie heeft Oostenrijk gegarandeerd de asielaanvraag van eiseres in behandeling te nemen. Er is alleen daarom al geen sprake van een gelijk geval. Het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
Het verzoek om een voorlopige voorziening
7. Omdat de rechtbank nu beslist over het beroep van eiseres en ongegrond verklaart, is er geen grond meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
Proceskosten
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat in beide zaken geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Terborg-Wijnaldum, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. van der Gouw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
4.Arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218 (Jawo).
5.Uitspraak van de Afdeling van 13 april 2022, ECLI:RVS:2022:1043, r.o. 6.2.