ECLI:NL:RBDHA:2023:7554
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op grond van artikel 8 EVRM voor jongvolwassenen in het vreemdelingenrecht
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 mei 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een jongvolwassene van Syrische nationaliteit, had op 15 oktober 2020 een aanvraag ingediend om in Nederland te verblijven als gezinslid bij zijn broer. De aanvraag werd op 10 februari 2022 afgewezen, waarna eiser bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 22 december 2022 ongegrond verklaard, wat leidde tot het beroep bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser ten tijde van de aanvraag 21 jaar oud was en dus meerderjarig. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de aanvraag en de daaropvolgende afwijzing zorgvuldig gewogen. Eiser had in Irak gewerkt en verklaarde dat hij daar zijn eigen levensonderhoud had verzorgd. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor het jongvolwassenenbeleid, zoals vastgelegd in de Vreemdelingencirculaire, omdat hij niet in gezinsverband met zijn ouders leefde en zelfstandig in zijn onderhoud voorzag.
De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging door de Staatssecretaris correct was uitgevoerd. De belangen van de Nederlandse overheid mochten zwaarder wegen dan de belangen van eiser, die geen verblijfsrecht in Turkije had en geen sterke banden met Nederland kon aantonen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.