ECLI:NL:RBDHA:2023:7554

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
26 mei 2023
Zaaknummer
NL23.1631
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op grond van artikel 8 EVRM voor jongvolwassenen in het vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 mei 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een jongvolwassene van Syrische nationaliteit, had op 15 oktober 2020 een aanvraag ingediend om in Nederland te verblijven als gezinslid bij zijn broer. De aanvraag werd op 10 februari 2022 afgewezen, waarna eiser bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 22 december 2022 ongegrond verklaard, wat leidde tot het beroep bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser ten tijde van de aanvraag 21 jaar oud was en dus meerderjarig. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de aanvraag en de daaropvolgende afwijzing zorgvuldig gewogen. Eiser had in Irak gewerkt en verklaarde dat hij daar zijn eigen levensonderhoud had verzorgd. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor het jongvolwassenenbeleid, zoals vastgelegd in de Vreemdelingencirculaire, omdat hij niet in gezinsverband met zijn ouders leefde en zelfstandig in zijn onderhoud voorzag.

De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging door de Staatssecretaris correct was uitgevoerd. De belangen van de Nederlandse overheid mochten zwaarder wegen dan de belangen van eiser, die geen verblijfsrecht in Turkije had en geen sterke banden met Nederland kon aantonen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.1631
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , geboren op [geboortedatum] 1999, van Syrische nationaliteit, eiser V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S.J. Koolen),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. L. Verhaegh).

Procesverloop

In het besluit van 10 februari 2022 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 15 oktober 2020 voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij zijn broer [broer] dan wel zijn vader [vader] ’ op grond van artikel 8 EVRM afgewezen.
Eiser is het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt.
In het besluit van 22 december 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser is het hier niet mee eens en heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 6 april 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich op de zitting laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser is met zijn gezin (zijn vader, zijn moeder en zijn broers en zussen) uit Syrië naar Turkije gevlucht. Zijn broer [broer] (hierna: [broer] ) is naar Nederland doorgereisd. [broer] heeft met ingang van 11 november 2019, geldig tot 11 november 2024, een verblijfsvergunning asiel gekregen op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet (Vw).
Op 15 oktober 2020 heeft [broer] een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier met als doel verblijf als familie- of gezinslid voor zijn vader, moeder, drie broers (waaronder eiser) en vier zussen. Bij besluit van 10 februari 2022 heeft verweerder aan de
ouders en één broer en vier zussen van [broer] respectievelijk een mvv nareis en een mvv familie- of gezinsleven verleend. De aanvraag voor eiser heeft verweerder bij de bestreden besluitvorming geweigerd.
Voldoet eiser aan de voorwaarden van het jongvolwassenenbeleid?
2. Eiser stelt in beroep dat zijn aanvraag ten onrechte is afgewezen. Hij is door verweerder ten onrechte niet als jongvolwassene (en als gezinslid) aangemerkt. Nadat het gezin van eiser (eiser, zijn vader, zijn moeder en zijn broers en zussen) uit Syrië naar Turkije is gevlucht, is eiser vanuit Turkije in 2015 en in 2017 voor een periode van een aantal maanden naar Irak gegaan om te werken. Van een vrijwillig vertrek naar Irak was geen sprake: eiser moest daar gaan werken om het gezin te kunnen onderhouden. Eiser is beide periodes minderjarig geweest en maakte na terugkeer naar Turkije weer onderdeel uit van het gezin. Van een contra-indicatie voor toepassing van het jongvolwassenenbeleid is geen sprake, aldus eiser.
3. Volgens verweerder voldoet eiser – kort gezegd - niet aan de voorwaarden voor toepassing van het jongvolwassenenbeleid. Verweerder baseert zich hierbij op de verklaring van eiser van 13 juli 2021 te Ankara en de verklaringen van [broer] en zijn vader tijdens de hoorzitting op 7 september 2022.
4.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Daartoe overweegt en oordeelt de rechtbank als volgt.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser ten tijde van de aanvraag 21 jaar oud en dus meerderjarig was.
4.3.
In paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) is - voor zover relevant - bepaald dat verweerder familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM tussen ouders en hun meerderjarige kinderen aanneemt, zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, uitsluitend als het meerderjarige kind:
• Jongvolwassen is;
• met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft;
• niet in zijn eigen onderhoud voorziet; en
• geen zelfstandig gezin heeft gevormd.
In de Werkinstructie 2020/16 heeft verweerder richtlijnen voor de toepassing van artikel 8 EVRM vastgelegd.
4.4.
Uit het verslag van het interview, gehouden op 13 juli 2021 bij de diplomatieke vertegenwoordiging te Ankara, volgt (pagina 4-5) dat eiser desgevraagd verklaart dat hij in Irak als timmerman heeft gewerkt, van 2017 tot 2019, en dat hij het verdiende geld aan de reisagent heeft betaald, om [broer] naar Nederland en zijn oudste broer naar Oostenrijk te sturen. Blijkens pagina 6 van hetzelfde verslag verklaart eiser dat hij een jaar en zes maanden in Erbil als timmerman heeft gewerkt. Eiser verklaart verder (pagina 7) dat hij naar Irak is gegaan om te werken, dat hij in Irak bij een oom heeft verbleven, en dat hij het verzamelde geld aan zijn vader heeft gegeven, die dat geld aan zijn broers heeft gegeven om naar Nederland en Oostenrijk te gaan. Desgevraagd bevestigt eiser op pagina 8 dat hij in dezelfde periode in Irak was als zijn broer, die van 2017 tot 2019 in Irak is geweest. Eiser bevestigt ook (pagina 8) dat hij voor zijn eigen financiële onderhoud zorgde in Irak en zijn eigen voedsel betaalde. Op de vraag of eiser afhankelijk is van zijn ouders en daarom bij
hen moet blijven wonen antwoordt eiser (pagina 10) dat hij eigenlijk graag zelfstandig wil werken en voor zichzelf wil zorgen, maar dat zij ook zijn ouders zijn. Desgevraagd antwoordt eiser op pagina 11 dat hij nooit zelfstandig heeft gewoond, alleen in Irak twee jaar redelijk zelfstandig is geweest.
4.5.
Uit het rapport van de hoorzitting, gehouden op 7 september 2022, volgt (pagina 5) dat vader desgevraagd heeft verklaard dat eiser nog afhankelijk is van hem, omdat eiser 22 jaar oud is maar hij tot nu toe niet is getrouwd. Vader verklaart verder dat het hem niet uitmaakt of eiser bij hem woont of zelfstandig, voor hem is het belangrijk om voor eiser veiligheid te garanderen. Volgens vader is eiser in 2015 voor 6 maanden naar Irak gegaan en in 2017 voor ongeveer 7 of 8 maanden naar Irak gegaan. In 2017 is hij weer naar Irak gegaan, hij was eigenlijk op bezoek gegaan bij zijn oom, en ook voor werk. Eiser heeft daar volgens vader 7 of 8 maanden verbleven, daar gewerkt als timmerman en het geld naar vader overgemaakt. Eiser heeft volgens vader 3 jaar gewerkt als timmerman. Blijkens
pagina 6 van het rapport verklaart vader desgevraagd dat eiser naar Irak is gegaan omdat zijn neef hem vertelde dat het beter voor hem was naar Irak te gaan, omdat daar werk was.
4.6.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de voornoemde verklaringen dat eiser (onder meer) van 2017 tot 2019 in Irak heeft verbleven en daar heeft gewerkt. Verweerder heeft daarbij de eigen verklaring van eiser doorslaggevend mogen achten. Eiser heeft op 13 juli 2021 tegenover verweerder tweemaal bevestigd dat hij van 2017 tot 2019 in Irak heeft verbleven. Daaruit volgt dat eiser bij terugkeer in Turkije in 2019 meerderjarig was. Omdat eiser in bezwaar geen gronden heeft gericht tegen de vaststelling van deze periode van 2017 tot 2019, heeft verweerder hier in het bestreden besluit van uit mogen gaan.
De stelling van eiser dat hij gedwongen naar Irak is gevlucht om het gezin te onderhouden, vindt geen steun in de hiervoor onder 4.4. en 4.5 genoemde verklaringen. Uit de verklaringen van eiser en zijn vader volgt veelmeer dat eiser uit vrije wil heeft gekozen om naar Irak te gaan, om daar te werken en dat het verdiende geld is gebruikt om zijn beide broers naar Nederland en Oostenrijk te sturen. Voorts volgt uit de verklaringen van eiser en zijn vader dat eiser in de periode dat hij in Irak is geweest niet met zijn ouders in gezinsverband heeft samengeleefd, hij in zijn eigen onderhoud heeft voorzien en hij zelfstandig wilde zijn. Vader verklaart in dit verband dat het hem niet uitmaakt of eiser bij hem woont of zelfstandig woont, zolang zijn veiligheid maar gegarandeerd is.
4.7
Gelet op de afgelegde verklaringen heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van het jongvolwassenenbeleid. Met het vertrek van eiser uit Turkije naar Irak, waar hij heeft gewerkt en in zijn eigen levensonderhoud heeft voorzien, is de gezinsband immers verbroken.
4.8
De rechtbank stelt verder vast dat eiser niet heeft betwist dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie of hechte persoonlijke banden in de zin van paragraaf B7/3.8.1 van de Vc. Aan de voorwaarden om familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM aan te nemen, wordt dan niet voldaan.
Is sprake van een evenwichtige belangenafweging?
5. Eiser stelt in beroep dat de belangenafweging ten onrechte niet in zijn voordeel is uitgevallen. Zijn werkzaamheden in Irak zijn een gevolg geweest van de gedwongen vlucht uit Syrië en de erbarmelijke omstandigheden in Turkije. Eiser blijft nu, als enige gezinslid,
achter in Turkije. Er bestaat een groot risico dat hij vanuit Turkije wordt teruggestuurd naar Syrië. Hij heeft namelijk geen verblijfsrecht in Turkije. Zijn band met Turkije is niet sterker dan die met Nederland. Eiser heeft altijd samengewoond met zijn gezin. Het is dan niet duidelijk waarom hij geen gezinsleven zou hebben met zijn minderjarige broers en zussen. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met het beschermingswaardige gezinsleven tussen eiser en zijn minderjarige broers en zussen. Het daartegenover gestelde economische belang van Nederland weegt daar niet tegen op.
6. Volgens verweerder zijn - samengevat - alle relevante belangen in de afweging meegenomen en geeft de belangenafweging geen blijkt van een onevenwichtige afweging.
7. De beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit alle relevante belangen in de afweging betrokken. Verweerder weegt in het voordeel mee dat er een objectieve belemmering is voor eiser om zijn gezinsleven in Syrië uit te oefenen. Maar verweerder heeft de belangen van de Nederlandse overheid zwaarder mogen laten wegen dan de belangen van eiser en zijn gezinsleden. Verweerder heeft daarbij in aanmerking mogen nemen dat sprake is van een eerste toelating voor eiser, want hij heeft nog nooit een verblijfsvergunning in Nederland gehad. In zijn nadeel weegt zwaar dat er geen sprake is van familie- of gezinsleven tussen eiser en de gezinsleden. Het is eiser sinds 2017 tot twee maanden voor het vertrek van vader uit Turkije gelukt om werk te vinden, hij heeft hierdoor een grote mate van zelfstandigheid ontwikkeld. Eiser heeft op 13 juli 2021 ook verklaard dat hij graag zelfstandig wil werken en voor zichzelf wil zorgen.
Aan het betoog dat eiser door de gezinsleden wordt gemist en zijn situatie in Turkije moeilijk is heeft verweerder in de belangenafweging niet het gewicht hoeven toe te kennen dat eiser daaraan gehecht wil zien. Verweerder heeft daarbij de vrees, dat eiser vanuit Turkije naar Syrië wordt gestuurd, buiten de belangenafweging mogen laten. Verweerder heeft zich hierbij op het standpunt mogen stellen dat deze stelling eerst nader onderzocht dient te worden op aannemelijkheid; een dergelijk onderzoek hoort in een eventuele asielprocedure thuis. Dit is in lijn met wat in de Werkinstructie 2020/16 (pagina 22) staat. Eiser heeft verder langere tijd in Syrië, Turkije en Irak verbleven. Hij heeft zich, al dan niet met steun van zijn familie, zelfstandig kunnen redden. Daarentegen heeft eiser nooit in Nederland verbleven en niet is gebleken dat hij kennis heeft van de Nederlandse taal en samenleving. Van banden met Nederland, anders dan dat zijn gezinsleden hier verblijven, is dan ook geen sprake. Verweerder heeft dat in zijn nadeel mogen meewegen.
Verweerder heeft tot slot in het nadeel van eiser mogen meewegen dat [broer] nog minderjarig is en eiser niet zal kunnen onderhouden als hij naar Nederland komt. Ook staat vast dat zijn ouders eiser niet kunnen onderhouden, omdat zij ten tijde van het bestreden besluit nog in een AZC verbleven. Aannemelijk is dan dat eiser ten laste zal komen van de openbare kas bij overkomst naar Nederland.
8. De rechtbank stelt ten slotte vast dat eiser niet heeft gesteld noch is gebleken dat sprake is van bijzondere omstandigheden om in afwijking van de beleidsregels de aanvraag toch in te willigen.
9. Dat wat eiser heeft aangevoerd, leidt dus niet tot vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J.J.M. Kock, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
24 mei 2023

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.