ECLI:NL:RBDHA:2023:7625

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
NL22.10219
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft eiser op 2 juni 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag, die op 8 oktober 2020 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 2 december 2022 de asielaanvraag ingewilligd, maar eiser heeft het beroep desondanks gehandhaafd en aanvullende gronden van beroep ingediend. Tevens heeft eiser een wrakingsverzoek ingediend, dat op 1 mei 2023 door de wrakingskamer is behandeld. Dit verzoek is op 17 mei 2023 niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overweegt dat, nu de asielaanvraag is ingewilligd, eiser geen procesbelang meer heeft in het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank onderzoekt vervolgens of eiser recht heeft op schadevergoeding en bestuurlijke dwangsommen. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND sluit uit dat dwangsommen worden verbeurd op besluiten van asielaanvragen, wat betekent dat eiser geen recht heeft op deze dwangsommen.

Eiser verzoekt om schadevergoeding op basis van twee argumenten: de rechtbank zou niet binnen een redelijke termijn hebben beslist en hij zou 1500 euro aan dwangsommen hebben misgelopen. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn voor asielzaken twee jaar bedraagt en dat deze termijn nog niet is overschreden. Eiser kan daarom geen schadevergoeding ontvangen wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Eiser wordt in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 418,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.10219

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. W.P.R. Peeters),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 2 juni 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag van 8 oktober 2020.
Bij besluit van 2 december 2022 heeft verweerder eisers asielaanvraag ingewilligd.
Eiser heeft meegedeeld het beroep te handhaven. Daartoe heeft eiser aanvullende gronden van beroep ingediend. Ook heeft eiser een wrakingsverzoek ingediend. Op 1 mei 2023 is dit verzoek ter behandeling voorgelegd aan de wrakingskamer.
Bij beslissing van 17 mei 2023 (C/021409097 / HA RK23-82) heeft de wrakingskamer van deze rechtbank eisers wrakingsverzoek niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Overwegingen

1. Voor zover het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag van eiser, dient te worden vastgesteld dat met de inwilliging van deze aanvraag aan het beroep is tegemoetgekomen zodat eiser gelet op artikel 6:20, derde lid, van de Awb in zoverre geen procesbelang meer heeft.
2. Gelet op de aangevulde gronden van beroep doen zich vervolgens de vragen voor of verweerder in het inwilligende besluit heeft kunnen vaststellen dat er geen bestuurlijke dwangsommen zijn verbeurd en of aan eiser een schadevergoeding moet worden toegekend.
3. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND sluit uit dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb worden toegepast op besluiten op asielaanvragen. Het gevolg hiervan is dat verweerder aan eiser geen bestuurlijke dwangsommen kan verbeuren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft bij uitspraak van 30 november 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:3776, geoordeeld dat dit niet in strijd is met het Unierecht. De omstandigheid dat de rechtbank het beroep niet voorafgaand aan de inwilliging heeft opgepakt, zodat het drukmiddel van de rechterlijke dwangsommen in het geval van eiser niet kon worden ingezet, maakt niet dat verweerder in weerwil van het voorgaande wel bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd.
4. Eiser verzoekt om twee redenen om schadevergoeding. Ten eerste stelt eiser dat de rechtbank niet binnen een redelijke termijn op het beroep heeft beslist. Ten tweede stelt eiser dat hij 1500 euro aan rechterlijke dwangsommen heeft misgelopen omdat er laatstelijk op 28 juli 2022 een uitspraak had mogen worden verwacht.
5. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling geldt het aan artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden ten grondslag liggende beginsel van rechtszekerheid ook in vreemdelingrechtelijke procedures. Deze bepaling noopt ertoe dat procedures binnen een redelijke termijn worden beslecht. De redelijke termijn begint in het geval van eiser te lopen op 2 juni 2022, de datum van instellen van beroep, aangezien er vanaf dat moment een geschil bestaat. In zaken waarin er geen bezwaarfase is, zoals asielzaken, bedraagt de redelijke termijn twee jaar voor de beroepsfase. Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188. Omdat er nog geen twee jaar zijn verstreken sinds de indiening van het beroep, komt eiser geen schadevergoeding toe wegens overschrijding van de redelijke termijn.
6. Het is de rechtbank niet duidelijk waarop eiser zijn standpunt baseert dat er laatstelijk op 28 juli 2022 een uitspraak had mogen worden verwacht. Wat hier ook van zij, er kan niet zonder meer van uit worden gegaan dat verweerder ook in het geval er rechterlijke dwangsommen waren opgelegd eerst op 2 december 2022 een besluit had genomen. Eiser kan dus niet worden gevolgd in zijn stelling dat hij 1500 euro aan rechterlijke dwangsommen heeft misgelopen. Er bestaat om die reden geen aanleiding om dat bedrag nu alsnog in de vorm van schadevergoeding aan eiser toe te kennen. De rechtbank betrekt hierbij dat de wetgever expliciet heeft overwogen dat dwangsommen wegens niet tijdig beslissen niet in de plaats komen van schadevergoeding vanwege het verschil in karakter (
Kamerstukken II2005-2006, 29 934 en 30 435, nr. 19, pagina 10).
7. Ook met de beroepsgronden over bestuurlijke dwangsommen en schadevergoeding kan eiser dus niet bereiken wat hij wil. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
8. In de hiervoor onder 1 benoemde tegemoetkoming ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 418,50 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is omdat het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af;
 veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ter hoogte van € 418,50 (vierhonderdachttien euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.