Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam], eiser
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
Kamerstukken II2005-2006, 29 934 en 30 435, nr. 19, pagina 10).
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft eiser op 2 juni 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag, die op 8 oktober 2020 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 2 december 2022 de asielaanvraag ingewilligd, maar eiser heeft het beroep desondanks gehandhaafd en aanvullende gronden van beroep ingediend. Tevens heeft eiser een wrakingsverzoek ingediend, dat op 1 mei 2023 door de wrakingskamer is behandeld. Dit verzoek is op 17 mei 2023 niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overweegt dat, nu de asielaanvraag is ingewilligd, eiser geen procesbelang meer heeft in het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank onderzoekt vervolgens of eiser recht heeft op schadevergoeding en bestuurlijke dwangsommen. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND sluit uit dat dwangsommen worden verbeurd op besluiten van asielaanvragen, wat betekent dat eiser geen recht heeft op deze dwangsommen.
Eiser verzoekt om schadevergoeding op basis van twee argumenten: de rechtbank zou niet binnen een redelijke termijn hebben beslist en hij zou 1500 euro aan dwangsommen hebben misgelopen. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn voor asielzaken twee jaar bedraagt en dat deze termijn nog niet is overschreden. Eiser kan daarom geen schadevergoeding ontvangen wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Eiser wordt in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 418,50.