ECLI:NL:RBDHA:2023:7685

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
NL22.6534
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd wegens niet voldoen aan inburgeringsplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 mei 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, van Afghaanse nationaliteit, had eerder een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar haar aanvraag voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd werd afgewezen omdat zij niet voldeed aan de inburgeringsplicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen ontheffing of vrijstelling van deze verplichting had verkregen en dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat eiseres niet aan de voorwaarden voldeed.

De rechtbank heeft het procesverloop in detail beschreven, waarbij eiseres meerdere keren aanvullende stukken heeft ingediend en de zitting is geschorst om deze stukken te kunnen beoordelen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij vanwege bijzondere omstandigheden, zoals analfabetisme of lichamelijke klachten, niet in staat was om het inburgeringsexamen te behalen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de coronamaatregelen geen bijzondere individuele omstandigheden vormden die een uitzondering op de inburgeringsplicht rechtvaardigden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag voor de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd door de staatssecretaris in stand blijft. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.6534

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.J. Janse),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Verbaas).

ProcesverloopBij besluit van 18 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd afgewezen. Verweerder heeft de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verlengd tot 16 maart 2026.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 31 augustus 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechter heeft het onderzoek ter zitting geschorst en eiseres in de gelegenheid gesteld aanvullende stukken te overleggen. Op 21 september 2022 heeft eiseres een brief aan de rechtbank doen toekomen. Verweerder heeft op 28 september 2022 gereageerd. Op 20 december 2022 heeft eiseres nog een brief aan de rechtbank doen toekomen.
Het onderzoek is op 10 januari 2023 hervat, maar opnieuw geschorst. Eiseres heeft op 17 januari 2023 een bericht aan de rechtbank doen toekomen en toestemming gegeven een nadere zitting achterwege te laten. Verweerder heeft op 25 januari 2023 gereageerd en eveneens toestemming gegeven een nadere zitting achterwege te laten.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1
Eiseres stelt van Afghaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboorteplaats]. Zij heeft een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gehad die geldig was van 7 maart 2011 tot 7 maart 2016. Bij beschikking van 31 mei 2016 is opnieuw aan eiseres een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend, met ingang van 16 maart 2016 tot 16 maart 2021. Van 7 maart 2016 tot 16 maart 2016 heeft eiseres geen rechtmatig verblijf gehad. Op 19 februari 2018 heeft eiseres een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd aangevraagd. Deze aanvraag is bij besluit van 13 juli 2018 afgewezen, omdat eiseres niet direct voorafgaand aan haar aanvraag vijf aaneengesloten jaren rechtmatig verblijf gehad, maar vanaf 16 maart 2016. Eiseres heeft vervolgens meerdere aanvragen ingediend, laatstelijk onderhavige aanvraag van 16 februari 2021.
1.2
In het voornemen 30 juli 2021 heeft verweerder aangegeven voornemens te zijn de aanvraag af te wijzen, omdat eiseres niet aan het inburgeringsvereiste voldoet. Verweerder wijst op het bepaalde in artikel 34 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiseres heeft als bewijs van inburgering dan wel als bewijs van vrijstelling of ontheffing van het inburgeringsvereiste een “Verklaring Deelname cursus aan het Alfa-college” overgelegd. Volgens verweerder blijkt hieruit niet dat eiseres voldoet aan het inburgeringsvereiste of dat eiseres hiervan is vrijgesteld of ontheven. Verweerder wijst op artikel 3.107a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
Bestreden besluit
1.3.1
Bij besluit van 18 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen. Verweerder gaat in op dat wat eiseres in de zienswijze naar voren heeft gebracht. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat uit de door haar overgelegde brief van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) zou blijken dat zij door zowel de gemeente als de DUO is vrijgesteld van de inburgeringsverplichtingen, heeft verweerder aangegeven dat de brief enkel stelt dat eiseres volgens de gegevens van de DUO niet meer inburgeringsplichtig is bij de gemeente en eiseres ook niet inburgeringsplichtig is bij de DUO. Er wordt volgens verweerder niet gesproken over een ontheffing of vrijstelling. Niet is gebleken waarom eiseres niet langer inburgeringsplichtig zou zijn. Eiseres heeft geen ontheffingsbesluit of besluit tot vrijstelling overgelegd van de gemeente of de DUO. Er kan dan ook niet uit de brief van de DUO worden opgemaakt dat eiseres vanwege haar inspanningen is vrijgesteld van de inburgeringsplicht, aldus verweerder.
1.3.2
Verweerder wijst op paragraaf B9/8.1.2.3. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). De IND ontheft de vreemdeling van het inburgeringsvereiste als sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard (de hardheidsclausule) als de vreemdeling het inburgeringsexamen niet heeft behaald, maar de vreemdeling aantoonbaar geleverde inspanningen heeft verricht (onderdeel A).
1.3.3
De IND past de hardheidsclausule ook toe als blijkt dat er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden, als gevolg waarvan de vreemdeling niet in staat is om aan dat examen deel te nemen of dat met goed gevolg af te leggen (onderdeel B). Wat betreft onderdeel B zijn de door eiseres genoemde bijzondere individuele omstandigheden volgens verweerder gelegen in de leeftijd in combinatie met analfabetisme, lichamelijke klachten en de coronamaatregelen.
1.3.4
Om aan te tonen dat eiseres vanwege analfabetisme niet in staat is om het inburgeringsexamen te behalen heeft eiseres verklaringen overgelegd waaruit kan worden opgemaakt dat zij meer dan 600 uur aan alfabetiseringscursussen heeft gevolgd. Eiseres heeft echter niet aangetoond dat zij het inburgeringsexamen niet zou kunnen behalen. Eiseres heeft namelijk geen examenresultaten overgelegd of aangetoond dat er een toets is afgenomen waaruit is gebleken dat eiseres niet het leervermogen heeft om het inburgeringsexamen te halen.
1.3.5
De lichamelijke klachten van eiseres bestaan voornamelijk uit hoofdpijn, rugklachten, maagklachten en vergeetachtigheid. Eiseres heeft geen stukken overgelegd waaruit kan worden opgemaakt dat zij lichamelijke klachten heeft die het afronden van het inburgeringstraject belemmeren. Daarnaast heeft eiseres geen advies overgelegd, als bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, van het Besluit inburgering, waaruit blijkt dat zij door een psychische of lichamelijke belemmering dan wel een verstandelijke beperking of handicap blijvend niet in staat bent het inburgeringsexamen te behalen.
1.3.6
Tot slot wijst verweerder er op dat de maatregelen omtrent het coronavirus tijdelijk zijn. Dit is volgens verweerder niet een bijzondere individuele omstandigheid. Het treft immers iedereen die inburgeringsplichtig is. Dat de maatregelen eiseres zwaarder treffen vanwege de leeftijd en analfabetisme betekent niet dat niet van eiseres kan worden verwacht dat zij op termijn alsnog het inburgeringsexamen kan behalen.
1.3.7
Gelet op het vorenstaande is volgens verweerder geen sprake van bijzondere individuele omstandigheden zoals bedoeld in de Vc 2000. Het beroep op ontheffing van het inburgeringsvereiste vanwege bijzondere en individuele omstandigheden wordt daarom niet gehonoreerd.
Gronden beroep
2.1
Eiseres voert aan dat zij is vrijgesteld van het inburgeringsvereiste. Zij wijst op een tweetal brieven van de DUO. De eerste brief was gedateerd op 11 oktober 2021 en daarin stond aangegeven dat eiseres inburgeringsplichtig was, met uitleg over deze inburgeringsplicht. Op 23 november 2021 ontving zij vervolgens een tweede brief, waarin wordt aangegeven dat eiseres niet inburgeringsplichtig is. Ter onderbouwing van haar standpunt wijst eiseres op het beleid van verweerder zoals neergelegd in paragraaf B9/8.1.2.1 van de Vc 2000 waar is bepaald dat de IND vrijstellingen toepast.
2.2
Subsidiair meent eiseres te voldoen aan de criteria voor toepassing van de hardheidsclausule. Eiseres wijst daarbij op de in de zienswijze overgelegde stukken ten aanzien van de door haar gevolgde cursussen en examens. Zij meent voor ontheffing in aanmerking te komen op grond van aantoonbaar geleverde inspanningen. Ook meent zij in aanmerking te komen voor ontheffing vanwege bijzondere individuele omstandigheden. Volgens eiseres kleeft aan het besluit een motiveringsgebrek.
2.3
In de door eiseres overgelegde brief van 21 september 2022, die zij na de schorsing van het onderzoek ter zitting heeft overgelegd, heeft eiseres aangegeven dat een medewerker van de gemeente in een e-mail bericht het volgende heeft verklaard:
”Uw cliënte valt onder de inburgeringswet van 2007, maar voor zover wij kunnen zien is zij inderdaad niet inburgeringsplichtig, wat zoveel inhoudt dat er ook geen vrijstelling nodig zou zijn (wat wellicht de reden is dat er vanuit DUO geen vrijstelling is afgegeven, wat te lezen valt in het DUO- portaal). Wij denken daarom dat er geen probleem is, maar wilt u het voor 100% zeker weten dan kunt u het beste DUO zelf raadplegen.”. In de brief van 17 januari 2023 heeft eiseres aangegeven dat uit onderzoek bij de gemeente is gebleken dat eiseres weliswaar niet inburgeringsplichtig voor hen betreft, maar dat geen vrijstelling is verleend ten aanzien van een betere verblijfsstatus.
Standpunt verweerder
3.1
In de brief van 28 september 2022 heeft verweerder aangegeven dat eiseres onder de Wet inburgering 2007 (verder te noemen: de wet) valt. Verder heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres bij besluit van 11 maart 2011 in het bezit is gesteld van een asielvergunning voor bepaalde tijd met ingang van 7 maart 2011. Eiseres heeft daarom sinds deze datum rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder c, van de Vw 2000. Uit artikel 3 van de wet, zoals die op dat moment gold, volgt dat eiseres hierdoor inburgeringsplichtig is geworden.
3.2
Eiseres heeft volgens verweerder niet gesteld of onderbouwd dat zij valt onder een van de uitzonderingsgronden zoals genoemd in artikel 5 van de wet, waardoor zij toch niet inburgeringsplichtig was.
3.3
Op grond van artikel 6, gelezen in samenhang met artikel 1, lid 1 onder f, van
de wet kan het college van burgemeester en wethouders (college) van de gemeente ontheffing van de inburgeringsplicht verlenen. Op grond van paragraaf B9/20.1 van de Vc 2000 geldt als bewijsmiddel dat een vreemdeling is ontheven een brief van het college waarin staat dat het college vanwege aantoonbaar geleverde inspanningen van de vreemdeling tot het oordeel komt dat het voor de vreemdeling redelijkerwijs niet mogelijk is het inburgeringsexamen te halen dan wel, door een psychische of lichamelijke belemmering of een verstandelijke handicap, blijvend niet in staat is het inburgeringsexamen te halen.
3.4
Volgens verweerder heeft eiseres een dergelijke brief niet overgelegd. Het in de brief van 21 september 2022 genoemde de e-mail bericht van de gemeente Groningen is niet namens het college geschreven. Bovendien is niet vermeld dat en waarom aan eiseres een vrijstelling is verleend. Eiseres heeft evenmin een brief overgelegd van de besturen van de andere gemeentes waar zij als inburgeringsplichtige heeft gewoond, te weten Den Helder en Haren.
3.5
Verweerder handhaaft daarom het standpunt dat eiseres niet heeft aangetoond dat
zij van het inburgeringsvereiste is ontheven of vrijgesteld.
Toepasselijke regelgeving
4.1
In artikel 34, eerste lid aanhef en onder b, van de Vw 2000 is bepaald, voor zover hier van belang, dat de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33 van de Vw 2000 kan worden afgewezen, indien de vreemdeling niet heeft voldaan aan het inburgeringsvereiste.
4.2
De rechtbank wijst op het Wijzigingsbesluit Vreemdelingen (WBV) 2009/30 van 24 december 2009. Daar is bepaald dat op grond van artikel 3.107a, eerste lid, van het Vb 2000 de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd wordt afgewezen als de vreemdeling het inburgeringsexamen niet heeft behaald. Dit is ingevolge artikel 3.107a, tweede tot en met het vierde lid, van het Vb 2000 niet van toepassing indien:
a. (…);
b. (…);
c. (…);
d. (…)
e. de vreemdeling door het college van B&W is ontheven van de inburgeringsplicht omdat de vreemdeling heeft aangetoond door een psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke handicap, blijvend niet in staat te zijn het inburgeringsexamen te behalen;
f. de vreemdeling door het college van B&W is ontheven van de inburgeringsplicht omdat het college op grond van door de vreemdeling aantoonbaar geleverde inspanningen tot het
oordeel komt dat het voor hem redelijkerwijs niet mogelijk is het inburgeringsexamen te
behalen;
g. naar het oordeel van de Staatssecretaris van Justitie blijkens een door de vreemdeling
overgelegd medisch advies, van een door het college van B&W aangewezen onafhankelijk arts, vanwege een psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke handicap blijvend niet in staat is het inburgeringsexamen te behalen;
h. toepassing daarvan naar het oordeel van de Staatssecretaris van Justitie zal leiden tot een
onbillijkheid van overwegende aard (de hardheidsclausule).
4.3
Het WBV 2009/30 geeft verder aan dat de hardheidsclausule ook kan worden toegepast in de situaties waarin de staatssecretaris van Justitie op grond van door de vreemdeling aantoonbaar geleverde inspanningen tot het oordeel komt dat het voor deze vreemdeling redelijkerwijs niet mogelijk is het inburgeringsexamen te behalen. Verwezen wordt naar paragraaf B1/4.7.2.3. van de Vc 2000.
Oordeel van de rechtbank
5.1
Niet (meer) in geschil is dat eiseres inburgeringsplichtig is op grond van de Wet Inburgering 2007. In geschil is de vraag of eiseres is vrijgesteld van het inburgeringsvereiste. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in de door eiseres overgelegde brieven van de DUO niet wordt gesproken over een ontheffing of vrijstelling, dat niet is gebleken waarom eiseres niet langer inburgeringsplichtig zou zijn en dat eiseres geen ontheffingsbesluit of besluit tot vrijstelling heeft overgelegd van de gemeente of de DUO. Er kan dan ook niet uit de brief van de DUO worden opgemaakt dat eiseres vanwege haar inspanningen is vrijgesteld van de inburgeringsplicht.
5.2
Ten aanzien van de vraag of eiseres door het college is ontheven van de inburgeringsplicht is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld zoals weergegeven in rechtsoverwegingen 3.3 en 3.4. Eiseres heeft met de door haar overgelegde stukken niet aangetoond dat zij door het college van het inburgeringsvereiste is ontheven of vrijgesteld.
5.3
Voor zover eiseres in de gronden van beroep wijst op het beleid zoals neergelegd in paragraaf B9/8.1.2.1 van de Vc 2000 waar is bepaald dat de IND vrijstellingen toepast als genoemd artikel 3.80a, tweede lid, van het Vb 2000, stelt de rechtbank vast dat deze bepaling ziet op aanvragen tot het wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. In het geval van eiseres is het bepaalde in artikel 3.107a van het Vb 2000 van toepassing, omdat zij een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd heeft aangevraagd. De rechtbank wijst op het bepaalde in voornoemde WBV en oordeelt als volgt.
5.4
De rechtbank stelt met verweerder vast dat niet is gebleken dat eiseres een medisch advies heeft overgelegd waaruit volgt dat zij vanwege een psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke handicap blijvend niet in staat is het inburgeringsexamen te behalen. In zoverre heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de medische omstandigheden niet maken dat eiseres van de inburgeringsplicht dient te worden ontheven.
5.5
Ook is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken dat eiseres, gelet op de door haar geleverde inspanningen, door het college van B&W is ontheven van de inburgeringsplicht omdat het redelijkerwijs niet mogelijk is het inburgeringsexamen te behalen. Daarbij overweegt de rechtbank dat, hoewel eiseres heeft aangegeven dat zij meer dan 600 uur aan alfabetiseringscursussen heeft gevolgd, verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres hiermee niet heeft aangetoond dat zij is ontheven van de inburgeringsplicht omdat zij het inburgeringsexamen niet zou kunnen behalen. Eiseres heeft ook geen examenresultaten overgelegd of aangetoond dat er een toets is afgenomen waaruit is gebleken dat zij niet het leervermogen heeft om het inburgeringsexamen te halen. De enkele verwijzing naar de in de zienswijze overgelegde stukken betreffende de door haar gevolgde cursussen en examens, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat verweerder zich ten onrechte op voornoemd standpunt heeft gesteld. In zoverre heeft verweerder niet ten onrechte geen toepassing gegeven aan de hardheidsclausule (onderdeel A).
5.6
Het betoog van eiseres dat sprake is van een motiveringsgebrek omdat verweerder ten onrechte niet bij de beoordeling heeft betrokken dat eiseres analfabete is, in Afghaanse ogen een wat oudere vrouw is met een slechte gezondheid en afhankelijk van een uitkering, treft ook geen doel. Daartoe overweegt de rechtbank dat, gelet op dat wat verweerder hieromtrent heeft overwogen zoals weergegeven in de overwegingen 1.3.4 tot en met 1.3.7., verweerder de individuele omstandigheden van eiseres heeft betrokken bij de vraag of de hardheidsclausule diende te worden toegepast (onderdeel B). Van een motiveringsgebrek is geen sprake. Het beroep op ontheffing van het inburgeringsvereiste vanwege bijzondere en individuele omstandigheden heeft verweerder dan ook terecht niet gehonoreerd. Verweerder heeft zich ook terecht op het standpunt gesteld dat de maatregelen omtrent het coronavirus tijdelijk zijn en dit evenmin een bijzondere individuele omstandigheid is.
6.1
De aanvraag is terecht afgewezen. Het beroep is ongegrond.
6.2
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van mr.M.A. Buikema, griffier. De uitspraak is gedaan op 24 mei 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.