ECLI:NL:RBDHA:2023:7719

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juni 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
AWB - 21 _ 4544
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding en herhaalde aanvraag zonder nieuw feit of veranderde omstandigheid

In deze zaak heeft eiseres, wonende te [woonplaats], een verzoek om schadevergoeding ingediend bij het college van Burgemeester en wethouders van Delft. Dit verzoek werd afgewezen op 27 oktober 2020, waarna eiseres bezwaar aantekende. Het college verklaarde het bezwaar ongegrond op 1 juni 2021. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 23 februari 2022 was eiseres aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl de verweerder vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om partijen de kans te geven tot een onderlinge oplossing te komen, maar dit overleg heeft niet geleid tot een resultaat. Eiseres heeft in haar herhaalde aanvraag nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd, waaronder hogere kosten van rechtsbijstand, en verzocht om een inhoudelijke behandeling van haar verzoek. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de stelling van eiseres over de hogere kosten geen nieuw feit of veranderde omstandigheid is, aangezien deze ook eerder naar voren had kunnen worden gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten zijn die rechtvaardigen dat het eerdere besluit wordt herzien. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman op 1 juni 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/4544

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juni 2023 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. M. Adansar),
en

het college van Burgemeester en wethouders van Delft, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Koomen).

Procesverloop

Bij besluit van 27 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om verweerder aansprakelijk te stellen voor schade voortvloeiend uit zijn besluitvorming afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb).
Bij besluit van 1 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2022. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder was [naam] van de stichting Werkse aanwezig.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om partijen de gelegenheid te geven er onderling uit te komen.
Eiseres heeft op 16 mei 2022 en 24 februari 2023 een reactie aan de rechtbank gestuurd.
Verweerder deed dit bij brieven van 6 mei 2022 en 4 oktober 2022.
Bij brief van 26 april 2023 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres heeft verweerder op 7 juli 2017, 26 september 2017 en 17 oktober 2017 aansprakelijk gesteld voor vermeende schade die voortvloeit uit besluitvorming van verweerder. Bij brief van 18 juli 2017, 2 oktober 2017 en 24 oktober 2017 heeft verweerder eiseres laten weten dat hij geen aansprakelijkheid erkent voor de vermeende schade.
2. Op 17 juli 2018 heeft eiseres bij de rechtbank een verzoek ingediend op grond van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard, omdat eiseres niet de verplichte bezwaarprocedure heeft doorlopen. Het verzoek is teruggestuurd naar verweerder om te worden opgevat als een bezwaarschrift tegen de brief van 24 oktober 2017. Bij besluit van 8 mei 2019 heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens een forse overschrijding van de bezwaartermijn. Tegen dit besluit heeft eiseres geen rechtsmiddelen aangewend, waardoor het in rechte vaststaat.
3. Op 9 oktober 2020 heeft eiseres verweerder verzocht om ‘een besluit te nemen omtrent de aansprakelijkheid’. Verweerder heeft het verzoek afgewezen, omdat niet kan worden teruggekomen van een rechtens onaantastbaar besluit als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Bovendien is niet gebleken van nieuwe feiten en omstandigheden die het rechtvaardigen om een in rechte vaststaand besluit te herzien.
Wat vinden partijen in beroep?
4. Eiseres heeft -samengevat weergegeven- aangevoerd dat de gevorderde schadevergoeding in haar herhaalde aanvraag hoger is dan vermeld in haar eerste verzoek. Dit bedrag is toegenomen door onder meer de hoge kosten van rechtsbijstand. Hiermee heeft eiseres nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd naar aanleiding waarvan verweerder haar verzoek inhoudelijk moet behandelen.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. Omdat partijen op de zitting van 23 februari 2022 hebben aangegeven te willen proberen in onderling overleg tot een oplossing te komen, is het onderzoek ter zitting geschorst. Partijen hebben laten weten dat het overleg niet van de grond is gekomen en hebben de rechtbank verzocht om uitspraak te doen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
7. In artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien na een geheel of gedeeltelijke afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
8. Verweerder kan het verzoek om terug te komen van rechtens onaantastbaar besluit afwijzen als er geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden zijn, onder verwijzing naar dat besluit. [1] Dat kan anders zijn als het besluit ten aanzien van het verzoek om terug te komen evident onredelijk is. Volgens vaste rechtspraak worden onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. [2] Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
9. De (enkele) stelling van eiseres dat haar rechtsbijstand kosten hoger zijn uitgevallen is geen nieuw feit of veranderde omstandigheid. Eiseres had dat immers, ook indien die stelling juist is, in het kader van haar bezwaren tegen eerder genomen besluiten van verweerder aan de orde kunnen stellen. Wat eiseres verder heeft aangevoerd is onvoldoende om te oordelen dat het besluit om niet terug te komen van de beslissing van 24 oktober 2017 evident onredelijk is.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 december 2016 (CRvB), (ECLI:NL:CRVB:2016:4872).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRVB van 31 januari 2018, (ECLI:NL:CRVB:2018:363).