In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juni 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser, geboren op een onbekende datum en van Chinese nationaliteit, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 2 november 2022 beroep ingesteld tegen een besluit van 6 oktober 2022, waarbij zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd was ingetrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in zijn beroepschrift geen gronden heeft vermeld, zoals vereist volgens artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft de eiser op 17 november 2022 en opnieuw op 3 maart 2023 in de gelegenheid gesteld om dit verzuim te herstellen, maar de eiser heeft geen gronden ingediend en geen reden gegeven voor het verzuim. Gezien het ontbreken van de benodigde gronden en het feit dat er geen verontschuldiging voor het verzuim is gegeven, heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.
De rechtbank heeft in haar beslissing geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van B. van der Wiel, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden aangetekend.