In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 2 juni 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, een Armeense nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor betaalde tijd, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 22 november 2022 was afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat op het bezwaar was beslist. De Staatssecretaris heeft in een brief van 3 april 2023 aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van de gevraagde voorziening.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, nu de verweerder zich niet verzet tegen de toewijzing van de voorlopige voorziening, er geen beletselen zijn om deze toe te wijzen. De voorzieningenrechter heeft vervolgens besloten dat de Staatssecretaris zich moet onthouden van iedere maatregel tot verwijdering of uitzetting van verzoeker totdat op het bezwaar is beslist. Daarnaast is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 837,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.