ECLI:NL:RBDHA:2023:7844

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
SGR 21/8150
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over zorgvuldigheid van medisch onderzoek in WIA-uitkeringszaak

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 23 mei 2023, wordt de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek in een WIA-uitkeringszaak beoordeeld. Eiser, die zich ziek heeft gemeld met pijnklachten, heeft een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend, maar het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen op basis van een beoordeling die stelt dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Eiser betwist de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek, omdat er geen fysiek spreekuurcontact heeft plaatsgevonden met de verzekeringsarts. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv in de primaire fase geen spreekuurcontact heeft gehad, maar alleen telefonisch contact. Dit is in strijd met de vereisten voor zorgvuldigheid, vooral gezien de aard van de klachten van eiser. De rechtbank concludeert dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is uitgevoerd en dat het bestreden besluit een zorgvuldigheidsgebrek vertoont. De rechtbank draagt het Uwv op om het gebrek te herstellen door eiser alsnog fysiek te onderzoeken. De termijn voor herstel is vastgesteld op tien weken na verzending van de tussenuitspraak. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/8150

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande).

Procesverloop

Bij besluit van 4 juni 2021 (het primaire besluit) heeft het Uwv geweigerd eiser met ingang van 14 april 2021 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
Bij besluit van 18 november 2021 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, met als bijlage een medische rapportage in beroep.
Van eiser en het Uwv zijn over en weer stukken en berichten ingekomen.
De rechtbank heeft het beroep op 21 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is niet ter zitting verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Niet verschijnen van eiser
1. Omdat eiser niet te kennen heeft gegeven dat hij niet ter zitting zou verschijnen, is de rechtbank op de zitting nagegaan of eiser juist is opgeroepen. Daartoe heeft de rechtbank gecontroleerd of het adres waaraan de uitnodiging voor de zitting per aangetekende post is verzonden, juist is. Uit een controle via Track & Trace, het informatiesysteem van PostNL waarmee de verzending van een poststuk kan worden gevolgd, blijkt dat de uitnodiging voor de zitting op 28 januari 2023 om 12:17 uur op eisers adres ([adres] [nummer] in [postcode] [plaats]) is afgeleverd, waarbij voor ontvangst is getekend. Nu eiser juist is opgeroepen, is de rechtbank buiten aanwezigheid van eiser overgegaan tot de inhoudelijke behandeling van de zaak.
Inleiding
2. Eiser, voorheen werkzaam als heftruckchauffeur, heeft zich op 17 april 2019 vanuit de Werkloosheidswet met pijnklachten in de rechterschouder en rug ziekgemeld. Op 24 december 2020 heeft hij een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend per einde wachttijd op 14 april 2021. Het Uwv heeft bij het primaire besluit beslist dat eiser vanaf 14 april 2021 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Bij het bestreden besluit heeft het Uwv dit besluit gehandhaafd.
Geschil
3. Eiser betoogt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is verricht, omdat een fysiek spreekuurcontact met de verzekeringsarts achterwege is gebleven. Verder heeft eiser een sociaal medisch advies van de GGD van 23 mei 2022 ingebracht. Tot slot heeft eiser aangevoerd dat er in het dossier stukken ontbreken en dat er door het Uwv dingen worden verdraaid en wordt gelogen.
Beoordeling
Ontbrekende stukken en onwaarheden
4. Eiser heeft in zijn brief van 9 maart 2022 aangevoerd dat er in het dossier stukken ontbreken en dat er door het Uwv dingen worden verdraaid en wordt gelogen. Zo is het niet waar dat de primaire arts medische gegevens heeft opgevraagd, mist er een pagina van het bestreden besluit, houdt de verzekeringsarts een verkeerde volgorde aan in het verslag van het gesprek en is er geen intakegesprek met de arbeidskundige in bezwaar geweest. Verder is er volgens eiser internetcommunicatie binnen het Uwv over zijn zaak, die niet is overgelegd. Het Uwv heeft hier in zijn brief van 25 maart 2022 op gereageerd. Hij stelt dat de primaire verzekeringsarts geen informatie heeft opgevraagd, maar beschikte over informatie van de huisarts van 27 januari 2020, die zich onder de stukken bevond. Er mist geen pagina van het bestreden besluit. Het Uwv kan de opmerking over een verkeerde volgorde in het verslag niet plaatsen. Verder heeft er geen gesprek met de arbeidsdeskundige b&b plaatsgevonden en is het Uwv niet bekend op welke internetcommunicatie eiser doelt.
De rechtbank kan het Uwv volgen in zijn reactie. Het is niet gebleken dat er (relevante) stukken ontbreken in het dossier. Verder ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het standpunt van eiser dat het Uwv dingen heeft verdraaid of heeft gelogen.
Zorgvuldigheid medisch onderzoek
5. De rechtbank moet verder beoordelen of het medisch onderzoek door het Uwv met de vereiste zorgvuldigheid is verricht. Deze beoordeling gaat vooraf aan de vraag of de medische beoordeling juist is.
5.1.
Het Uwv mag zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen.
5.2.
In situaties zoals deze, waarin eiser de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd betwist en waarin in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts, geldt als uitgangspunt dat eiser in de bezwaarfase tijdens een spreekuurcontact door een verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) wordt onderzocht. [1]
5.2.1.
In de primaire fase heeft geen spreekuurcontact met een verzekeringsarts plaatsgevonden, maar alleen een telefonisch contact met een arts. In bezwaar heeft een telefonische hoorzitting plaatsgevonden, waaraan eiser en de verzekeringsarts b&b hebben deelgenomen. Een hoorzitting kan echter niet worden gelijkgesteld met (de beslotenheid van) een spreekuur, zoals volgt uit vaste rechtspraak. [2] Dit geldt te meer voor een telefonische hoorzitting. Van een spreekuurcontact kan in beginsel alleen worden afgezien indien de verzekeringsarts b&b voldoende kan motiveren dat, in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft. [3]
5.2.2.
De rapportage van de verzekeringsarts b&b van 10 november 2021 vermeldt onder het kopje ‘Onderzoeksactiviteiten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep’ dat
‘Wegens de aard van de klachten gecombineerd met de aanwezige medische gegevens (…) een fysiek spreekuur niet persé (sic) geïndiceerd [is] voor een beoordeling in bezwaar.’Die vermelding is niet meer dan een parafrase van het hiervoor bedoelde motiveringsvereiste. Daaruit blijkt echter niet op basis van welke medische gegevens van een spreekuurcontact kon worden afgezien en waarom deze informatie hiertoe aanleiding gaf.
5.2.3.
De rechtbank overweegt verder het volgende. In het medisch onderzoeksverslag van 2 juni 2021, dat aan het primaire besluit ten grondslag ligt, noemt de primaire arts als onderzoeksgegeven onder meer het rapport van de eerstejaars Ziektewet-beoordeling van 18 maart 2020. Dit rapport vermeldt onder het kopje ‘Medische beschouwing’ dat een lichamelijk onderzoek nodig is, omdat het telefonisch niet mogelijk is om de belastbaarheid te beoordelen. Dat de verzekeringsarts b&b in het aanvullend rapport van 24 februari 2022 in beroep stelt dat er voldoende gegevens aanwezig waren in de primaire fase en aanvullende gegevens verkregen tijdens het telefonisch consult in bezwaar voor een adequate bepaling van de belastbaarheid en dat een fysiek spreekuur op grond daarvan geen aanvullende waarde zou hebben, is daarmee in tegenspraak.
5.2.4.
In het aanvullend rapport van de verzekeringsarts b&b van 24 februari 2022 is opgemerkt dat gelet op recente jurisprudentie nog geprobeerd is om een afspraak voor een fysiek spreekuur in beroep te maken, maar dat eiser daar niet aan mee wilde werken. Eiser heeft in een reactie hierop aangegeven dat niet juist is dat hij niet wil meewerken aan een medisch onderzoek, maar dat hij door de manier waarop deze zaak is behandeld geen vertrouwen meer heeft in het Uwv en eerst de uitspraak van de rechter wil afwachten.
Gelet hierop gaat de rechtbank er vanuit dat eiser niet zijn medewerking aan een fysiek spreekuur bij de verzekeringsarts b&b weigert.
5.3.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat het bestreden besluit een zorgvuldigheidsgebrek bevat.
Conclusie en verdere voortgang van het geschil
6. Ten aanzien van het onder 5.3. genoemde zorgvuldigheidsgebrek ziet de rechtbank aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen om tot een definitieve beslechting van het geschil te kunnen komen.
6.1.
De rechtbank draagt het Uwv op om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Dat herstellen kan het Uwv met een aanvullende motivering doen, maar dat kan ook met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen moet het Uwv eiser alsnog fysiek op een spreekuur laten onderzoeken door de verzekeringsarts b&b. Afhankelijk van de uitkomst van dat medisch onderzoek moet het Uwv aanvullend arbeidskundig onderzoek verrichten. Op grond van de resultaten van dat onderzoek moet het Uwv beoordelen of het bestreden besluit in stand kan blijven.
6.2.
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het Uwv het gebrek kan herstellen op tien weken na verzending van deze tussenuitspraak. Als het Uwv geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet het dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank. Dit ook om nodeloze vertraging te voorkomen. Als het Uwv wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het Uwv. In beide gevallen en in de situatie dat het Uwv de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in principe zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
6.3.
Het geschil zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
7. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • draagt het Uwv op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of het gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
  • stelt het Uwv in de gelegenheid om binnen tien weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 9 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3152.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 13 juli 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1554, rov. 4.2.