ECLI:NL:RBDHA:2023:7848

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
SGR 22/479
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van re-integratie-inspanningen door het Uwv en de rol van mediation in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 23 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een voormalige werknemer van G4S, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning van een loongerelateerde uitkering op basis van de Wet WIA. Eiseres stelde dat G4S onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht na haar ziekmelding op 23 oktober 2018, en dat het Uwv ten onrechte geen loonsanctie aan G4S had opgelegd. De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarin eiseres na een incident in 2017 ziek werd en uiteindelijk een WIA-uitkering aanvroeg. Het Uwv had in zijn besluiten geconcludeerd dat G4S aan zijn re-integratieverplichtingen had voldaan, en dat er geen grond was voor een loonsanctie. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres en G4S tegen elkaar afgewogen, waarbij zij oordeelde dat de re-integratie-inspanningen van G4S voldoende waren en dat de inzet van mediation niet noodzakelijk was gebleken. De rechtbank heeft vastgesteld dat G4S zich heeft ingespannen om eiseres te re-integreren in haar eigen functie en dat de omstandigheden rondom de inzet van mediation niet aan G4S konden worden toegerekend. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en bevestigd dat het Uwv terecht de WIA-uitkering had toegekend.

Uitspraak

GSRECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/479

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 mei 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. J.F.M. Verheij),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
G4S Security Services (G4S)uit Amsterdam
(gemachtigde: mr. B.C.J. Miguel).

Procesverloop

Bij besluit van 4 augustus 2021 (het primaire besluit) heeft het Uwv de re-integratie-activiteiten van G4S voldoende geacht en eiseres met ingang van 19 januari 2021 een loongerelateerde uitkering toegekend. [1]
Bij besluit van 3 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, met als bijlage een medische rapportage in beroep.
G4S heeft op 4 april 2022 een zienswijze ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2023. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv en G4S zijn ter zitting vertegenwoordigd door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank overweegt allereerst dat zij, omdat eiseres geen toestemming heeft gegeven om stukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan de derde-partij te sturen, de motivering van haar oordeel voor zover nodig zal beperken om te voorkomen dat deze gegevens alsnog openbaar worden.
Inleiding
2.1.
Eiseres was vanaf 1 mei 2016 (voor gemiddeld 41,87 uur per week) werkzaam bij G4S op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Op 1 maart 2017 heeft zij tijdens de uitvoering van haar toenmalige werkzaamheden als mobiele surveillant een incident meegemaakt waarbij zij door een derde gewelddadig is bejegend (het incident).
2.2.
Met ingang van 29 juni 2018 was eiseres bij G4S werkzaam als groepsleider. Op 23 oktober 2018 heeft zij zich ziekgemeld (eerste ziektedag). Omdat volgens de bedrijfsarts sprake leek te zijn van verstoorde arbeidsverhoudingen tussen eiseres en G4S, heeft hij op 25 januari 2019 geadviseerd om mediation in te zetten en gesprekken aan te gaan. G4S heeft met eiseres gesprekken gevoerd. Verder heeft Robidus Adviesgroep B.V. namens G4S op 17 juni 2019 aan Cenzo B.V. opdracht gegeven tot de inzet van mediation.
2.3.
In zijn consultrapport spreekuur van 28 juni 2019 vermeldt de bedrijfsarts dat eiseres heeft meegedeeld dat de kwesties op de werkvloer geheel zijn opgelost. Volgens de bedrijfsarts is een mediationtraject (daarom) niet meer aangewezen. Op 18 oktober 2019 meldt de bedrijfsarts te hebben begrepen dat eiseres inmiddels weer volledig is hervat. Uit de eerstejaarsevaluatie van 15 november 2019 blijkt dat eiseres nog niet volledig in haar eigen functie werkzaam is en ondersteuning krijgt van HR en het Mobiliteitsbureau van G4S.
2.4.
De hersteldmelding van eiseres is op 30 november 2019 door haar ingetrokken. Op 14 januari 2020 is eiseres opnieuw volledig uitgevallen. De bedrijfsarts heeft geconcludeerd dat sprake is van een arbeidsconflict en gewezen op de mogelijkheid om mediation in te zetten als werkgever en werknemer onderling niet tot een oplossing komen. Op 29 januari 2020 heeft Robidus Adviesgroep B.V. namens G4S opdracht gegeven aan arbeidsmediationbureau Van Opstal & partners om mediation in te zetten. Met de keuze voor dat bureau was de gemachtigde van eiseres het niet eens, waarna G4S bij drie andere bureaus offertes heeft opgevraagd. In maart en april 2020 zijn de gesprekken ‘on hold’ gezet in verband met een opname van eiseres en in verband met het coronapandemie. Op 29 mei 2020 heeft de bedrijfsarts geadviseerd om re-integratie en mediation te pauzeren, omdat eerst de nieuwe medische beperkingen van eiseres moesten worden onderzocht.
2.5.
Op 24 juli 2020 heeft de bedrijfsarts geadviseerd om de mediation nu door te zetten. Het consultrapport spreekuur waarin dit advies is opgenomen vermeldt onderaan:
“Indien u het niet eens bent niet het advies kunt u een deskundigenoordeel aanvragen bij het UWV. zie www.uwv.nl.”Eiseres was het met dit advies oneens, maar heeft geen deskundigenoordeel bij het Uwv aangevraagd. In overleg met eiseres heeft de bedrijfsarts bij een collega-bedrijfsarts een second opinion gevraagd. Bij brief van 7 september 2020 heeft G4S (samengevat) eiseres gewezen op de noodzaak tot medewerking aan mediation, afhankelijk van de uitkomst van de second opinion. In de second opinion van 29 september 2020 is de bedrijfsarts door zijn collega-bedrijfsarts onder meer geadviseerd om over circa vier tot vijf maanden mediation te overwegen, in overleg met de behandelaar van eiseres.
2.6.
Het consultrapport spreekuur van de bedrijfsarts van 5 oktober 2020 vermeldt dat het op dit moment te belastend is voor eiseres om het mediationtraject of de re-integratie op te pakken gelet op de knelpunten in de arbeidsrelatie en de intensieve behandeling die eiseres van 22 tot en met 29 september 2020 heeft ondergaan.
2.7.
Op 2 november 2020 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet WIA, die haar bij het primaire besluit is toegekend.
Besluitvorming
3.1.
In het primaire besluit, dat door het Uwv in het bestreden besluit is gehandhaafd, stelt het Uwv zich (samengevat) op het standpunt dat G4S aan de re-integratieverplichtingen heeft voldaan, zodat er geen grond was om een loonsanctie op te leggen. Het Uwv baseert dit standpunt op:
het medisch onderzoeksverslag van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 19 mei 2021;
de rapportage van de arbeidsdeskundige b&b van 29 juni 2021 waarin is geconcludeerd dat van een bevredigend re-integratieresultaat geen sprake is;
het aanvullend medisch onderzoeksverslag van de verzekeringsarts b&b van 16 juli 2021 waarin is geconcludeerd dat door de bedrijfsarts terecht is gesteld dat eiseres geen of marginale mogelijkheden had en geen mogelijkheden had om deel te nemen aan mediation; en
het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 3 augustus 2021 waarin is geconcludeerd dat de re-integratie-inspanningen van G4S voldoende zijn geweest, gelet op de bevindingen van de verzekeringsarts b&b.
3.2.
Aan het bestreden besluit is ten grondslag gelegd de medische rapportage van de verzekeringsarts b&b van 30 november 2022, die daarin concludeert dat de medische situatie van eiseres dusdanig was dat mediation nog niet aan de orde of raadzaam was.
Standpunten van partijen
4.1.
Eiseres betoogt samengevat dat het Uwv ten onrechte geen loonsanctie [2] aan G4S heeft opgelegd, waartoe zij het volgende aanvoert. Zij stelt dat zij als gevolg van het incident gezondheidsklachten heeft. Omdat G4S het incident en haar klachten destijds niet serieus (genoeg) genomen heeft, zijn volgens eiseres de klachten in de arbeidsrelatie blijven sluimeren. De bedrijfsarts gaf op 19 april 2019 een dringend advies om met eiseres in gesprek te gaan en wees op de mogelijkheid van mediation. Mediation is toen niet gevolgd. Voorts betoogt eiseres dat het bestreden besluit ontoereikend is gemotiveerd, omdat de verzekeringsarts b&b in de medische rapportage van 30 november 2021 niet heeft toegelicht op welke daarin vermelde richtlijn hij doelt. De conclusie van de verzekeringsarts dat het in overweging geven van mediation door de eerste bedrijfsarts te vroeg is gedaan, vindt volgens eiseres geen steun in enige richtlijn.
Tot slot betoogt eiseres dat zij tijdens de wachttijd ten onrechte niet is gere-integreerd in haar eigen functie. Zij moest administratieve werkzaamheden gaan verrichten, voelde zich onder druk gezet en is niet akkoord gegaan met een tussentijdse aanpassing van haar functie. Eiseres heeft nooit hervat in haar eigen werk en ook van inzet op spoor 2 is geen sprake geweest.
4.2.
In beroep handhaaft het Uwv het bestreden besluit. Het mediation-advies van de bedrijfsarts in het voorjaar van 2019 is volgens het Uwv niet relevant gebleken voor de re-integratie omdat eiseres en G4S ook zonder mediation met elkaar in gesprek zijn gegaan, wat geleid heeft tot een nagenoeg volledige werkhervatting van eiseres. Bovendien leidde dit tot een oplossing van de kwesties op de werkvloer. Nadat eiseres op 14 januari 2020 opnieuw was uitgevallen, heeft G4S met voortvarendheid opdracht gegeven tot het alsnog inzetten van mediation. Dat de mediation door medische redenen van eiseres (en als gevolg van de toen geldende maatregelen ter bestrijding van de coronapandemie) niet direct kon worden ingezet, kan G4S niet worden tegengeworpen. De inzet van spoor 2 was niet aangewezen, omdat eiseres rond het eerste ziektejaar in oktober 2019 nagenoeg volledig was gere-integreerd in spoor 1. Omdat zij na haar hernieuwde uitval in januari 2020 marginaal of geen benutbare mogelijkheden had, is een onderzoek naar re-integratiemogelijkheden in spoor 2 terecht achterwege gebleven, aldus het Uwv. Tot slot wijst het Uwv erop dat eiseres ter beantwoording van de vragen of zij al dan niet geschikt was voor haar eigen arbeid en of haar werkgever al of niet voldoende re-integratie-inspanningen verrichtte geen second opinion bij het Uwv heeft aangevraagd.
4.3.
G4S stelt zich (samengevat) op het standpunt dat haar niet kan worden verweten dat haar re-integratie-inspanningen niet tot werkhervatting hebben geleid. G4S stelt voorop dat het incident niet relevant is voor de beoordeling van de re-integratie-inspanningen sinds de eerste ziektedag.
Over de gang van zaken rondom de mediation sluit G4S zich aan bij wat het Uwv daarvan vindt. G4S merkt daarbij op dat voor 27 juni 2019 een mediation-bijeenkomst was gepland, maar dat eiseres zowel bij G4S als bij de bedrijfsarts had aangegeven dat er voor mediation geen noodzaak meer was. Ook de medische toestand van eiseres, de vertraging vanwege het uitblijven van overeenstemming over de door G4S voorgestelde mediators en de toen geldende maatregelen ter bestrijding van de coronapandemie zijn tijdens het verzuimtraject aan mediation in de weg komen te staan. Na goedkeuring door de bedrijfsarts heeft G4S de mogelijkheid tot online mediation aan eiseres voorgelegd, wat vanwege de verslechtering van haar medische toestand niet meer door kon gaan. G4S heeft vanaf januari 2020 nagenoeg geen direct contact met eiseres gehad, omdat dit door haar werd afgehouden.
G4S vindt de verwijten van eiseres over de re-integratie-werkzaamheden die zij in Barendrecht en Ede heeft verricht, onterecht. Volgens G4S had eiseres er blijk van gegeven haar loopbaan binnen G4S een andere wending te willen geven. Daarbij zijn aan eiseres meerdere opties geboden voor een meer administratieve functie in dagdienst. De afdeling Customer Service in Ede bood haar de mogelijkheid om ervaring op te doen in een administratieve functie. De reistijd naar en van deze locatie is met eiseres besproken en zij had aangegeven dat geen probleem te vinden. Ter onderbouwing hiervan verwijst G4S naar een e-mailbericht van haar mobiliteitsconsultant van 31 oktober 2019, door haar als bijlage 3 overgelegd.
Tot slot voert G4S aan dat zij zich in het verzuimtraject met eiseres heeft ingezet om haar weer terug naar het werk te re-integreren. Dat heeft zij gedaan door haar wensen ten aanzien van andere werkzaamheden zo veel mogelijk te ondersteunen, de adviezen van de bedrijfsarts op te volgen en, toen het niet anders kon, zo veel mogelijk via de gemachtigde contact proberen te houden. Rond het eerste ziektejaar was eiseres nagenoeg volledig gere-integreerd in spoor 1. In de daaropvolgende periode was zij echter vrijwel niet belastbaar voor re-integratie-activiteiten. De tussenliggende periodes waarin wel sprake was van belastbaarheid, waren dusdanig kortdurend dat re-integratieactiviteiten zoals mediation niet konden worden opgestart. Het kan G4S daarom niet worden verweten dat de re-integratie inspanningen niet tot het resultaat van werkhervatting hebben geleid, aldus G4S.
Beoordeling
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Op grond van artikel 65 van de Wet WIA beoordeelt het Uwv of de werkgever en werknemer in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. In de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Besluit van 3 december 2002,
Stcrt. 2002, 236, gewijzigd bij Besluit van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224) (Beleidsregels) heeft het Uwv een inhoudelijk kader neergelegd voor die beoordeling. Het bereikte resultaat staat daarbij voorop. Indien het Uwv het resultaat niet bevredigend acht, dan toetst het Uwv of de werkgever en de werknemer samen gedurende de wachttijd voldoende inspanningen hebben verricht om de functionele mogelijkheden zo veel mogelijk te vergroten en de bestaande arbeidsmogelijkheden zo goed mogelijk te benutten in het eigen bedrijf (Spoor 1) of bij een ander bedrijf (Spoor 2). Als het Uwv de inspanningen van de werkgever voldoende acht, wordt geen loonsanctie opgelegd. Dit beleid is door de Centrale Raad van Beroep (CRvB) als niet kennelijk onredelijk beoordeeld. [3]
5.2.
De rechtbank stelt voorop dat in deze procedure alleen ter toetsing staat of het Uwv in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat G4S voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht sinds de eerste ziektedag van eiseres op 23 oktober 2018. Aan het incident dat zich op 1 maart 2017 heeft voorgedaan en wat eiseres daarover stelt, komt daarom in deze procedure geen betekenis toe.
Mediation
5.3.
Eiseres voert aan dat G4S onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht doordat geen mediation is ingezet na het advies van de bedrijfsarts van 19 april 2019.
5.3.1.
Vaststaat dat de re-integratie-inspanningen van G4S sinds de eerste ziektedag hebben geleid tot een situatie waarin eiseres nagenoeg volledig was gere-integreerd in oktober 2019. Eiseres heeft in juni 2019 bovendien aangegeven dat de kwesties op de werkvloer - naar aanleiding waarvan de bedrijfsarts in januari en april 2019 had geadviseerd om mediation in te zetten - geheel waren opgelost. Daar is geen mediation aan te pas gekomen. De bedrijfsarts is daarom op 28 juni 2019 teruggekomen op zijn eerdere advies om mediation in te zetten door te adviseren dat dit niet meer aangewezen is. Voor het oordeel dat G4S tekort is geschoten in zijn re-integratie-inspanningen omdat in 2019 geen mediation is ingezet, bestaat daarom geen grond.
Dat eiseres haar hersteldmelding op 30 november 2019 heeft ingetrokken en op 14 januari 2020 opnieuw is uitgevallen, doet hieraan niet af. De inzet van mediation is immers geen noodzakelijke voorwaarde gebleken voor het succesvolle verloop van de re-integratie van eiseres van haar eerste ziektedag tot aan haar hersteldmelding. Dat G4S de mediation in juni 2019 niet meer heeft doorgezet, is naar het oordeel van de rechtbank navolgbaar omdat eiseres immers had verklaard dat de kwesties op de werkvloer geheel waren opgelost. Daarmee was ook de aanleiding tot het mediation-advies komen te vervallen. Dat eiseres in beroep stelt dat het arbeidsconflict is blijven sluimeren doordat van de inzet van mediation is afgezien, acht de rechtbank daarom onaannemelijk.
5.3.2.
Nadat eiseres op 14 januari 2020 opnieuw was uitgevallen, heeft de bedrijfsarts geconcludeerd dat van een arbeidsconflict sprake is. In zijn verzuimanalyse van 21 februari 2020 heeft de bedrijfsarts de inzet van mediation als mogelijkheid genoemd, maar niet als (dwingend) advies. Op 29 januari 2020 heeft Robidus Adviesgroep B.V. namens G4S aan arbeidsmediationbureau Van Opstal & partners opdracht gegeven tot de inzet van mediation door het tekenen van een offerte, maar de gemachtigde van eiseres was het met de keuze voor Van Opstal niet eens, waarna G4S bij drie andere bedrijven offertes heeft opgevraagd die ter goedkeuring aan de gemachtigde zijn voorgelegd. Op 29 mei 2020 heeft de bedrijfsarts geadviseerd de inzet van mediation te pauzeren, omdat eerst de nieuwe medische beperkingen van eiseres moesten worden onderzocht.
Op 24 juli 2020 heeft de bedrijfsarts geadviseerd om de mediation nu door te gaan zetten om zo het arbeidsconflict uit de wereld te helpen. Met dat advies was eiseres het niet eens, wat ertoe geleid heeft dat de bedrijfsarts bij een collega-bedrijfsarts een second opinion heeft gevraagd. Bij brief van 7 september 2020 heeft G4S eiseres met nadruk gewezen op het belang om mee te werken aan mediation, als uit de second opinion zou blijken dat de inzet daarvan geboden is. Op 29 september 2020 is de second opinion gegeven met daarin onder meer het advies om de inzet van mediation pas over vier à vijf maanden te overwegen, in overleg met de behandelaar van eiseres.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank in de omstandigheid dat ook in 2020 geen mediation heeft plaatsgevonden evenmin grond voor het oordeel dat G4S tekort is geschoten in zijn re-integratie-verplichtingen. G4S heeft zich immers gehouden aan het op dat moment geldende advies van de bedrijfsarts. In de periodes waarin de inzet van mediation werd geadviseerd, heeft G4S zich er ook voor ingespannen om mediation in te zetten. Zo heeft G4S bij eiseres sterk aangedrongen op medewerking daaraan, onder voorbehoud van de uitkomst van de second opinion. Dat het uiteindelijk niet tot mediation is gekomen, kan – gelet op de second opinion en in aanmerking nemend dat eiseres geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om een deskundigenadvies te vragen aan het Uwv – in redelijkheid niet worden toegeschreven aan een gebrek aan inspanning aan de zijde van G4S.
Richtlijn
5.4.
De rechtbank volgt eiseres voorts niet in haar betoog dat het bestreden besluit ontoereikend is gemotiveerd, omdat de verzekeringsarts b&b in de medische rapportage van 30 november 2021 niet heeft toegelicht op welke daarin vermelde richtlijn hij doelt. Op pagina 4, onderaan, van de hiervoor vermelde medische rapportage van de verzekeringsarts b&b van 30 november 2021 staat immers:
“Heeft de (eerste) bedrijfsarts gehandeld conformde richtlijn voor het handelen van de bedrijfsarts bij conflicten in de werksituatie?”Dat dit de richtlijn is waarop de verzekeringsarts b&b het oog heeft, heeft hij in beroep bevestigd in de medische rapportage die bij het verweerschrift is gevoegd. Of de verzekeringsarts b&b op grond van die richtlijn kon concluderen dat het voorstel van de bedrijfsarts in januari 2019 tot mediation te vroeg is gedaan, behoeft gelet op hetgeen onder 5.3.1. is overwogen geen bespreking meer.
Spoor 1 en spoor 2
5.5.
Eiseres voert verder aan dat zij ten onrechte niet is gere-integreerd in haar eigen functie (spoor 1) en dat ook van inzet op spoor 2 geen sprake is geweest.
5.5.1.
De Werkwijzer Poortwachter 2018 [4] vermeldt op p. 11 dat het doel van de re-integratie is een structurele werkhervatting in passend werk dat zo dicht mogelijk aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden van de werknemer. Dit betekent dat er een re-integratievolgorde bestaat waarbij eerst de focus gericht wordt op de mogelijkheden binnen de eigen organisatie (spoor 1) en, zo nodig aanvullend, buiten de eigen organisatie (spoor 2). Onder re-integratie in spoor 1 wordt verstaan: alle activiteiten gericht op werkhervatting binnen de eigen organisatie. Daarbij wordt van de werkgever verwacht dat hij doet wat redelijkerwijs mogelijk is om zijn werknemer in passend werk te kunnen herplaatsen. De primaire focus ligt op het terugkeren in het werk waarin de werknemer is uitgevallen. Daar moeten alle activiteiten op gericht zijn. Dit is een continu proces. Dat betekent dat de werkgever voortdurend moet blijven onderzoeken of het mogelijk is dat de werknemer in eigen werk kan terugkeren. Als (aangepast) eigen werk niet kan, moet de werkgever in het eigen bedrijf op zoek naar andere mogelijkheden om aan de zieke werknemer passend werk aan te bieden. Alleen als er geen zicht (meer) bestaat op een structurele hervatting binnen de eigen organisatie, moet er een adequaat tweede-spoortraject worden gestart om de hervattingskansen van de arbeidsongeschikte werknemer zo veel mogelijk te vergroten.
Verder vermeldt de Werkwijzer Poortwachter 2018 (p. 17) dat bij marginale mogelijkheden wordt verwacht dat er inspanningen gepleegd worden om te bekijken of deze geringe mogelijkheden kunnen worden benut. De focus moet hierbij vooral liggen op de mogelijkheden bij de eigen werkgever, omdat daar meer mogelijkheden zijn voor aanpassing in taken, uren en belasting dan bij een andere werkgever. Inzet van een tweede-spoortraject zal dan ook niet snel aan de orde zijn. Tijdens een periode van geen benutbare re-integratiemogelijkheden houdt de bedrijfsarts de vinger aan de pols en wijst
hij de werkgever op re-integratiemogelijkheden, zodra de werknemer hiertoe weer in staat is.
5.5.2.
Bij de stukken bevindt zich een verslag van 5 juni 2019 van G4S van een gesprek met eiseres. Daarin staat onder meer:
“In het kader van je re-integratie start je met aangepaste werkzaamheden in Barendrecht. Je zult gaan samenwerken met Henk van Campen waarbij voor de duur van je re-integratie een taakverdeling plaats vindt. Het doel is dat je samen met Henk een team gaat vormen. Jeremy heeft benadrukt dat het belangrijk is dat je vooruit kijkt en dat je je in je werk waardevol voelt. Omdat je lange tijd volledig bent uitgevallen zul je geleidelijk opbouwen in tijd en belastbaarheid. De eerste weken is het belangrijk dat je je langzaam weer een beetje thuis voelt op het werk. Je start met overzichtelijke, afgebakende taken.(…)”
Verder bevindt zich bij de stukken een e-mailbericht van de mobiliteitsconsultant van G4S aan eiseres van 31 oktober 2019, waarin onder meer staat:
“Zoals met je besproken wil je graag oriënteren op ander werk dat beter bij je past dan je huidige werk. Je hebt interesse in werken op kantoor zoals customer service, planning of backoffice. Hiermee zijn ook je werktijden overdag, wat je ook heel prettig vindt. (…) Het liefst blijf je binnen G4S, we spreken af eerst te onderzoeken of je een werkervaringsplek kunt krijgen bij T&S (Training & Safety) in Ede.(…) Dit geeft je de gelegenheid om ervaring op te doen en te ondervinden of dit bij je past. Mogelijk komen er aansluitend vacatures vrij waar je op kunt reageren. De aankomende periode zullen we het aanbod blijven monitoren. Ik raad je aan om je aan te melden bij het vacature alert op werkenbijg4s.nl en bovengenoemde functies te selecteren. (…) We houden regelmatig contact via telefoon, app of mail. Mocht je vragen hebben laat het dan weten.”
5.5.3.
Bij de (eerstejaars)evaluatie van 17 november 2020 is vastgesteld dat bij eiseres sprake is van een tijdelijke situatie van geen benutbare mogelijkheden en dat daarom geen tweede-spoortraject is ingezet. Dat was volgens verzekeringsarts b&b in 2021 niet anders. Bij brief van 21 oktober 2021 heeft eiseres gesteld dat zij tewerkgesteld is in een administratieve functie te Ede met veel reistijd en files, dat dit haar herstel niet heeft bevorderd en dat zij juist weer in haar eigen functie aan het werk wilde, maar het dossier bevat geen enkel stuk waaruit dit blijkt. Het dossier bevat evenmin stukken waaruit blijkt dat eiseres de juistheid van de hiervoor bedoelde weergave van haar gesprekken met G4S betwist. Ook blijkt niet dat eiseres aan G4S kenbaar gemaakt dat de werkzaamheden in Ede haar niet aanstonden vanwege de reistijd en files. Tot slot heeft eiseres geen deskundigenoordeel bij het Uwv gevraagd, wat zij had kunnen doen als zij had willen weten of haar werk in haar situatie passend voor haar was.
Uit de stukken kan worden opgemaakt dat G4S zich er voor ingespannen heeft om eiseres in eerste instantie te laten terugkeren in haar eigen functie met aangepaste werkzaamheden. Nadien heeft eiseres kenbaar gemaakt dat zij zich wilde oriënteren op ander werk, het liefst binnen G4S. Door eiseres ander passend werk aan te bieden, rekening houdend met haar wensen, heeft G4S eveneens in spoor 1 re-integratie-inspanningen verricht, wat ter zitting niet is betwist. Voor het oordeel dat G4S zich onvoldoende heeft ingespannen voor re-integratie in spoor 1 en ten onrechte geen inspanningen heeft verricht voor re-integratie in spoor 2, ziet de rechtbank geen grond.
Conclusie
6. Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat G4S in redelijkheid voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht en dat daarom terecht vanaf 19 januari 2021 een WIA-uitkering aan eiseres is toegekend.
7. Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) ingevolge de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65,20%.
2.Als bedoeld in artikel 25, negende lid, van de Wet WIA.
3.Zie de uitspraken van de CRvB van 28 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2009:BK1570 en 18 november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK3717.
4.Waarmee het Uwv aan werkgevers duidelijkheid probeert te bieden over wat van hen bij de