ECLI:NL:RBDHA:2023:785
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-tijdig beslissen op asielaanvraag en bestuurlijke dwangsommen
In deze zaak heeft eiser op 19 mei 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 30 oktober 2021 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 3 augustus 2022 de asielaanvraag van eiser ingewilligd. Eiser heeft echter aangegeven dat hij het beroep handhaaft voor zover dit betrekking heeft op de verschuldigdheid van bestuurlijke dwangsommen door verweerder aan hem. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank heeft overwogen dat het beroep zich richt op de vraag of eiser in beroep kan komen tegen de vaststelling van verweerder dat hij geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd is. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND sluit uit dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen. Hierdoor kan verweerder geen bestuurlijke dwangsommen verbeuren. Eiser stelt dat deze Tijdelijke wet onverbindend is wegens strijd met het Unierecht, verwijzend naar een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem.
Bij de beoordeling van de verenigbaarheid van de regeling met het Unierecht is vastgesteld dat het buiten toepassing stellen van de bestuurlijke dwangsomregeling niet mag leiden tot ongunstigere procedurevoorschriften voor asielaanvragen dan die welke gelden voor soortgelijke situaties naar nationaal recht. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 30 november 2022 geoordeeld dat de uitsluiting van bestuurlijke dwangsommen niet in strijd is met het doeltreffendheidsbeginsel of het gelijkwaardigheidsbeginsel. Dit betekent dat verweerder geen dwangsommen verschuldigd is, waardoor eiser niet kan bereiken wat hij wil met het beroep, en het procesbelang ontbreekt.
De rechtbank heeft daarom het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.