ECLI:NL:RBDHA:2023:788
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-tijdig beslissen op asielaanvraag en bestuurlijke dwangsommen
In deze zaak heeft eiser op 17 mei 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 19 oktober 2021 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 7 juni 2022 de asielaanvraag ingewilligd. Eiser heeft echter het beroep gehandhaafd met betrekking tot de vraag of er bestuurlijke dwangsommen verschuldigd zijn aan hem door de staatssecretaris. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat het beroep, na de inwilliging van de asielaanvraag, nog enkel betrekking heeft op de vraag of eiser in beroep kan komen tegen de vaststelling dat er geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd zijn. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND sluit de toepassing van de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb uit op besluiten omtrent asielaanvragen. Hierdoor kan de staatssecretaris geen dwangsommen aan eiser verschuldigd zijn. Eiser stelt dat deze tijdelijke wet in strijd is met het Unierecht, en verwijst naar een eerdere uitspraak van de rechtbank in ’s-Hertogenbosch.
De rechtbank concludeert dat het buiten toepassing stellen van de bestuurlijke dwangsomregeling niet mag leiden tot ongunstigere procedurevoorschriften voor asielaanvragen dan die welke gelden voor soortgelijke situaties naar nationaal recht. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft eerder geoordeeld dat de Tijdelijke wet niet in strijd is met het doeltreffendheidsbeginsel of het gelijkwaardigheidsbeginsel. Hierdoor is het procesbelang van eiser komen te vervallen, en wordt het beroep als kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft echter wel geoordeeld dat eiser terecht beroep heeft ingesteld wegens het niet-tijdig beslissen op zijn aanvraag, en heeft de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50. De uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.