ECLI:NL:RBDHA:2023:7888

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 maart 2023
Publicatiedatum
2 juni 2023
Zaaknummer
NL23.5001
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Duitsland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 maart 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. P.E.J.M. Bartels, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. I. Vugs, had de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Duitsland als verantwoordelijk land was vastgesteld. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, maar is niet verschenen op de zitting van 14 maart 2023. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die stelde dat zijn band met Nederland sterker was dan met Duitsland, niet overtuigend geacht. Eiser had geen bewijs overgelegd ter onderbouwing van zijn duurzame relatie met zijn Bulgaarse partner en dochter, wat volgens de rechtbank noodzakelijk was om de asielaanvraag aan Nederland toe te trekken. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht had geoordeeld dat er geen aanleiding was om de aanvraag in behandeling te nemen en dat er geen strijd was met artikel 8 van het EVRM en artikel 9 van het IVRK. Het beroep werd ongegrond verklaard en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.5001
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. P.E.J.M. Bartels),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. I. Vugs).

Procesverloop

Bij besluit van 17 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.5002, op 14 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland vastgesteld dat Duitsland het verantwoordelijke land is en bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
2. Eiser voert aan dat zijn band met Nederland sterker is dan met Duitsland omdat zijn Bulgaarse partner [partner] en dochter [dochter] in Nederland wonen en verblijfsrecht hebben op grond van het EU-recht. Verweerder werpt ten onrechte tegen dat geen sprake is van een duurzame relatie. Uit verklaringen blijkt dat eiser al jarenlang een duurzame relatie heeft. Er is geen rekening gehouden met dat de dochter [dochter] eiser als
vader beschouwd. Het is in strijd met artikel 8 EVRM en artikel 9 IVRK om een minderjarig kind te scheiden van haar vader.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de aangevoerde omstandigheden geen aanleiding heeft hoeven zien om de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. Eiser heeft geen stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn duurzame relatie met zijn Bulgaarse partner en haar dochter onderbouwen. Verweerder heeft zich daarom op het standpunt kunnen stellen dat eiser zijn relatie en band met de dochter van zijn partner niet afdoende heeft onderbouwd. De enkele verklaringen van eiser daarover zijn hiervoor onvoldoende. Nu de band niet onderbouwd is, heeft verweerder zich ook terecht op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van strijd met artikel 8 EVRM en artikel 9 IVRK. Daarnaast heeft verweerder niet ten onrechte verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 april 2020.1 Daaruit volgt dat het enkele bestaan van een gezinsband onvoldoende aanleiding is om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Wilpstra
- Foppen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
24 maart 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.