ECLI:NL:RBDHA:2023:790
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-tijdig beslissen op asielaanvraag en bestuurlijke dwangsommen
In deze zaak heeft eiser op 18 mei 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 10 september 2021 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 22 juni 2022 de asielaanvraag ingewilligd. Eiser heeft echter aangegeven dat hij het beroep handhaaft voor zover dit betrekking heeft op de bestuurlijke dwangsommen die verweerder aan hem verschuldigd zou zijn. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat, ondanks de inwilliging van de asielaanvraag, het beroep nog steeds betrekking heeft op de vraag of eiser in beroep kan komen tegen de vaststelling dat er geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd zijn. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND sluit de toepassing van de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb uit op besluiten omtrent asielaanvragen. Hierdoor kan verweerder geen bestuurlijke dwangsommen aan eiser verschuldigd zijn. Eiser stelt echter dat deze tijdelijke wet in strijd is met het Unierecht.
De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die heeft geoordeeld dat de uitsluiting van bestuurlijke dwangsommen niet in strijd is met het doeltreffendheidsbeginsel of het gelijkwaardigheidsbeginsel. Dit betekent dat eiser met zijn beroep niet kan bereiken wat hij wil, waardoor het procesbelang ontbreekt. De rechtbank verklaart het beroep daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
Desondanks heeft eiser terecht beroep ingesteld wegens het niet-tijdig beslissen op zijn aanvraag. De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50, omdat het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit.