ECLI:NL:RBDHA:2023:7987

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 mei 2023
Publicatiedatum
5 juni 2023
Zaaknummer
AWB 22_6079
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake aanvraag opschorting van vertrek

In deze zaak heeft eiser op 26 december 2020 een aanvraag ingediend voor opschorting van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 11 april 2022 buiten behandeling gesteld, omdat de aanvraag niet compleet zou zijn. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 6 oktober 2022 door de staatssecretaris kennelijk ongegrond verklaard, met de stelling dat er geen gronden van bezwaar waren ingediend. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit.

De rechtbank heeft het beroep op 23 maart 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van griffierecht vanwege betalingsonmacht, wat door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank heeft vervolgens de vraag beoordeeld of de staatssecretaris het bezwaar van eiser terecht kennelijk ongegrond heeft verklaard.

De rechtbank concludeert dat eiser wel degelijk gronden van bezwaar heeft ingediend met zijn brief van 24 september 2022, waarin hij reageert op de herstelverzuim-brief van de staatssecretaris. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris het bezwaar in behandeling had moeten nemen en dat het beroep gegrond is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/6079

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. C.J. Driessen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. I.E. Lemmers).

Inleiding

1. Op 26 december 2020 heeft eiser een aanvraag gedaan om opschorting van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw).
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 11 april 2022 buiten behandeling gesteld omdat de aanvraag niet compleet was. Met het bestreden besluit van
6 oktober 2022 heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiser tegen dat besluit kennelijk ongegrond verklaard omdat eiser geen gronden van bezwaar heeft ingediend.
1.2.
Tegen het bestreden besluit van 6 oktober 2022 heeft eiser beroep ingesteld.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 23 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, B. Kosanovic als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht vanwege betalingsonmacht. Op basis van de door eiser overgelegde gegevens wijst de rechtbank het verzoek toe. Dit betekent dat eiser geen griffierecht verschuldigd is voor deze procedure.
3. De rechtbank beoordeelt de vraag of de staatssecretaris het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond heeft kunnen verklaren omdat er geen gronden van bezwaar zouden zijn ingediend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat het bezwaar ten onrechte kennelijk ongegrond is verklaard omdat hij met de brief van 24 september 2022 wel gronden heeft ingediend. In die brief, die betrekking heeft op deze procedure en een andere procedure van eiser, wordt gereageerd op de herstelverzuim-brief van de staatssecretaris van 12 september 2022. Volgens eiser staat er in die brief uitdrukkelijk dat beide aanvragen in behandeling moeten worden genomen.
5. De staatssecretaris handhaaft het standpunt dat de brief van 24 september 2022 geen gronden van bezwaar bevat.
6. De rechtbank stelt voorop dat het dossier in deze zaak zich kenmerkt door ontbrekende documenten en onduidelijkheden. Uit de stukken kan de rechtbank uiteindelijk het volgende afleiden. Eiser heeft op 14 april 2022 pro forma bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij brief van 12 september 2022 heeft de staatssecretaris aan eiser medegedeeld dat zijn bezwaarschrift geen gronden bevat en dat hij tot 26 september 2022 in de gelegenheid wordt gesteld om dit verzuim te herstellen. In die brief noemt de staatssecretaris slechts één zaaknummer, terwijl hij inhoudelijk refereert aan twee procedures. Eiser reageert op 24 september 2022 op deze brief. Hij noemt daarin ook dat éne zaaknummer wat de staatssecretaris gebruikt in zijn brief, maar reageert op de vragen van de staatssecretaris in beide procedures.
7. De rechtbank is met eiser van oordeel dat de brief van 24 september 2022 gronden van bezwaar bevat. In die brief zegt eiser dat hij nadere gronden van bezwaar indient. Eiser voert aan dat hij een kopie van het dossier wil ontvangen omdat hij wil controleren of de dossiers bij de staatssecretaris wel compleet zijn. De rechtbank vat dit zo op, hoewel summierlijk weergegeven, dat hij daarmee wil controleren of de staatssecretaris de aanvraag terecht buiten behandeling heeft gesteld omdat de aanvraag niet compleet zou zijn. Verder geeft eiser in de brief aan dat het aan de staatssecretaris is om aan te geven wat er niet voldoende en/of volledig zou zijn om de aanvraag in behandeling te nemen en dat dit door de staatssecretaris niet binnen de daarvoor geldende termijn is gebeurd. Hoewel deze gronden summier zijn, heeft eiser daarmee naar het oordeel van de rechtbank voldoende concreet gemaakt waarom hij het niet eens is met de buiten behandeling stelling van zijn aanvraag. De staatssecretaris had hier inhoudelijk een besluit op bezwaar op kunnen nemen. Er moet dan ook worden geconcludeerd dat voldaan is aan het vereiste uit artikel 6:5, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). [1] Dit betekent dat de staatssecretaris het bezwaar in behandeling had moeten nemen en dat het beroep in zoverre gegrond is.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond omdat de staatssecretaris het bezwaar ten onrechte niet inhoudelijk heeft beoordeeld. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing op het bezwaar te nemen omdat dit primair een bevoegdheid van de staatssecretaris betreft. Ook draagt de rechtbank niet aan de staatssecretaris op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat deze zaak tot nu toe alleen ging over de ontvankelijkheid van het bezwaar.
8.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het bezwaar moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft de staatssecretaris hiervoor acht weken.
8.2.
Omdat eiser geen griffierecht heeft betaald, hoeft de staatssecretaris geen griffierecht aan hem te vergoeden. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 6 oktober 2022;
- draagt de staatssecretaris op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van
mr.B.L. Kosterman-Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
19 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3.