In deze zaak hebben eisers, [Naam 1] en [Naam 2], op 10 juni 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun asielaanvragen, die op 23 oktober 2021 waren ingediend. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank constateert dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals bepaald in artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet, is verstreken zonder dat verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, een besluit heeft genomen. Eisers hebben op 9 mei 2022 een ingebrekestelling verzonden, die op 10 mei 2022 door verweerder is ontvangen. Aangezien er meer dan twee weken zijn verstreken zonder dat een besluit is genomen, oordeelt de rechtbank dat het beroep kennelijk gegrond is.
De rechtbank benadrukt dat in asielzaken een redelijke termijn voor de behandeling van aanvragen moet worden gerespecteerd. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen acht weken na verzending van de uitspraak een besluit moet nemen op de asielaanvragen van eisers. Tevens wordt een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft, met een maximum van € 7.500. Daarnaast wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 418,50. De uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, en openbaar gemaakt op 6 januari 2023.