In deze zaak heeft eiser op 22 januari 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met als doel 'familie en gezin'. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 21 april 2022 buiten behandeling gesteld wegens onvolledigheid. Na bezwaar van eiser heeft de staatssecretaris op 6 oktober 2022 besloten de aanvraag alsnog in behandeling te nemen. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris, waarbij hij onder andere verzocht om vrijstelling van griffierecht en om schorsing van het inreisverbod en het terugkeerbesluit.
De rechtbank heeft op 23 maart 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van zijn beroep, omdat de staatssecretaris volledig aan zijn bezwaar tegemoet is gekomen door de aanvraag alsnog in behandeling te nemen. Eiser stelde dat hij rechtmatig verblijf had en recht op verstrekkingen van het COA, maar de rechtbank oordeelde dat hij met deze procedure geen aanspraak kon maken op dergelijke verstrekkingen.
De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is wegens het ontbreken van procesbelang. De rechtbank heeft de zaak niet inhoudelijk beoordeeld en heeft geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, en is openbaar uitgesproken op 19 mei 2023. Eiser kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.