ECLI:NL:RBDHA:2023:8018

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 mei 2023
Publicatiedatum
5 juni 2023
Zaaknummer
AWB 22_6077
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake verblijfsvergunning en inreisverbod

In deze zaak heeft eiser op 22 januari 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met als doel 'familie en gezin'. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 21 april 2022 buiten behandeling gesteld wegens onvolledigheid. Na bezwaar van eiser heeft de staatssecretaris op 6 oktober 2022 besloten de aanvraag alsnog in behandeling te nemen. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris, waarbij hij onder andere verzocht om vrijstelling van griffierecht en om schorsing van het inreisverbod en het terugkeerbesluit.

De rechtbank heeft op 23 maart 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van zijn beroep, omdat de staatssecretaris volledig aan zijn bezwaar tegemoet is gekomen door de aanvraag alsnog in behandeling te nemen. Eiser stelde dat hij rechtmatig verblijf had en recht op verstrekkingen van het COA, maar de rechtbank oordeelde dat hij met deze procedure geen aanspraak kon maken op dergelijke verstrekkingen.

De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is wegens het ontbreken van procesbelang. De rechtbank heeft de zaak niet inhoudelijk beoordeeld en heeft geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, en is openbaar uitgesproken op 19 mei 2023. Eiser kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/6077

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. C.J. Driessen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. I.E. Lemmers).

Inleiding

1. Op 22 januari 2022 heeft eiser een aanvraag gedaan voor een verblijfsvergunning met als verblijfsdoel ‘familie en gezin’.
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 21 april 2022 buiten behandeling gesteld omdat de aanvraag niet compleet was. Met het bestreden besluit van
6 oktober 2022 heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiser gegrond verklaard en besloten om de aanvraag alsnog in behandeling te nemen omdat geen herstelverzuim geboden was.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 23 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, B. Kosanovic als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht vanwege betalingsonmacht. Op basis van de door eiser overgelegde gegevens wijst de rechtbank het verzoek toe. Dit betekent dat eiser geen griffierecht verschuldigd is voor deze procedure.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit, voor zover daarin is opgenomen dat het inreisverbod geldig blijft. Ook is eiser het niet eens met de overweging dat hij strafbaar is als hij in Nederland is. Eiser stelt zich op het standpunt dat door de gegrondverklaring van het bezwaar de aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning is herleefd, en dat op grond daarvan (procedureel) rechtmatig verblijf is ontstaan. Om die reden hadden het inreisverbod en het terugkeerbesluit moeten worden opgeschort. Verder betekent dit volgens eiser dat hij recht heeft op verstrekkingen van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA). Omdat de staatssecretaris ten onrechte het inreisverbod en het terugkeerbesluit niet heeft opgeschort had eiser ook een meldplicht bij de vreemdelingenpolitie. Dat bracht een bepaalde druk met zich mee en eiser heeft hierdoor schade geleden. Eiser verzoekt de rechtbank om het inreisverbod te schorsen dan wel in te trekken en om het terugkeerbesluit te schorsen.
4. De rechtbank moet allereerst de vraag beantwoorden of eiser nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) is procesbelang het belang dat een belanghebbende heeft bij de uitkomst van een procedure. Daarbij gaat het erom of het doel dat de belanghebbende voor ogen staat met het rechtsmiddel kan worden bereikt en voor de belanghebbende van feitelijke betekenis is. In beginsel heeft een belanghebbende die opkomt tegen een besluit, belang bij een beoordeling van zijn bezwaar of beroep, tenzij vast komt te staan dat ieder belang bij de procedure ontbreekt of is komen te vervallen. [1]
5. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris in de beslissing op bezwaar volledig aan het bezwaar van eiser is tegemoet gekomen. De aanvraag is alsnog in behandeling genomen. Op de zitting heeft de rechtbank gevraagd welk belang eiser nog heeft bij de behandeling van zijn zaak.
6. Eiser stelt dat zijn belang is gelegen in de vaststelling dat hij in de periode tussen de aanvraag en de inhoudelijke beslissing op bezwaar van 3 november 2022 (procedureel) rechtmatig verblijf had. Hij zou dan in aanmerking zijn gekomen voor verstrekkingen van het COA. Doordat hij die niet heeft verkregen heeft hij schade geleden. Bovendien is zijn belang gelegen in het opheffen dan wel schorsen van het inreisverbod. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit ten onrechte geen overwegingen gewijd aan de beslissing om het inreisverbod niet op te heffen. De staatssecretaris had dat gelet op de uitspraak van de ABRvS [2] over de evenredigheidstoets wel moeten doen. Verder heeft eiser belang bij het schorsen van het terugkeerbesluit.
7. De rechtbank volgt deze stellingen van eiser niet. Allereerst kan eiser naar het oordeel van de rechtbank met deze procedure niet bereiken dat hij in aanmerking komt voor verstrekkingen van het COA. Zoals de staatssecretaris op de zitting terecht heeft opgemerkt geeft een lopende aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning in het geval van eiser geen recht op dergelijke verstrekkingen. [3] Dat eiser in voorgaande jaren wel COA-verstrekkingen heeft gekregen hing samen met de procedures waarin hij verzocht om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. [4] Nu eiser met deze procedure niet kan bereiken dat hij in de genoemde periode (met terugwerkende kracht) aanspraak maakt op COA-verstrekkingen kan eiser daaraan naar het oordeel van de rechtbank geen belang ontlenen.
8. De rechtbank is verder van oordeel dat eiser met deze procedure niet kan bereiken dat het op 17 september 2020 tegen hem uitgevaardigde inreisverbod kan worden opgeheven dan wel geschorst. Anders dan eiser betoogt is de mededeling in het bestreden besluit dat het inreisverbod geldig blijft geen besluit, maar slechts een weergave van een juridische werkelijkheid die reeds eerder is vastgesteld. Het inreisverbod staat inmiddels namelijk in rechte vast. De mededeling in het besluit verandert dan ook niks aan de rechtspositie van eiser. Er is ook, anders dan eiser stelt, in deze procedure geen (nieuwe) beoordeling door de staatssecretaris aan deze mededeling voorafgegaan. De verwijzing van eiser naar de uitspraak van de ABRvS kan hem in dit kader ook niet baten. Eiser heeft in deze procedure niet verzocht om opheffing van het inreisverbod, en het valt ook niet in te zien waarom de staatssecretaris dat op grond van de voorgenoemde uitspraak in deze procedure alsnog had moeten doen. Ook aan dit standpunt kan eiser dus geen procesbelang ontlenen.
9. De rechtbank is ten slotte van oordeel dat eiser met deze procedure niet kan bereiken dat het aan hem op 23 oktober 2001 opgelegde terugkeerbesluit wordt opgeschort, zodat daaraan ook geen procesbelang kan worden ontleend. Het terugkeerbesluit staat inmiddels in rechte vast en het wordt ook in het bestreden besluit niet genoemd. Eiser wil feitelijk een schorsing van een overweging in het besluit van 3 november 2022, maar dat besluit ligt in deze procedure niet voor.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang. De rechtbank beoordeelt dus de zaak niet inhoudelijk. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van
mr.B.L. Kosterman-Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
19 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 10 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2301.
2.Eiser verwijst naar de uitspraak van de ABRvS van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.
3.Dit volgt uit artikel 3 van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (Wet COa) en artikel 3, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen (Rva).
4.Zie artikel 3, derde lid, onder f en g, van de Rva.