In deze zaak heeft eiseres op 23 augustus 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op haar asielaanvraag, die op 12 november 2020 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft op 3 oktober 2022 de asielaanvraag ingewilligd. Eiseres heeft echter besloten het beroep te handhaven, specifiek met betrekking tot de vraag of er bestuurlijke dwangsommen zijn verbeurd door de verweerder. De rechtbank heeft de zaak behandeld zonder zitting, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat, nu de asielaanvraag is ingewilligd, eiseres geen procesbelang meer heeft in het beroep tegen het niet-tijdig nemen van een besluit. Eiseres heeft haar beroep willen handhaven voor zover het gaat om de bestuurlijke dwangsommen. De rechtbank oordeelt dat de Tijdelijke wet niet van toepassing is op de aanvraag van eiseres, omdat deze aanvraag betreft een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank stelt vast dat de Tijdelijke wet uitsluit dat er bestuurlijke dwangsommen kunnen worden verbeurd in dit geval.
De rechtbank concludeert dat het beroep van eiseres kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat zij niet kan bereiken wat zij wil met het beroep. Desondanks heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 418,50, omdat eiseres terecht beroep heeft ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op haar asielaanvraag. De uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.