ECLI:NL:RBDHA:2023:8079

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juni 2023
Publicatiedatum
6 juni 2023
Zaaknummer
NL23.1487
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning kennismigrant met terugwerkende kracht en gelijkheidsbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Indiase nationaliteit houder, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De zaak betreft de intrekking van de verblijfsvergunning van de eiser, die eerder was verleend voor het doel 'arbeid als kennismigrant'. De staatssecretaris heeft op 20 december 2022 het bezwaar van de eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning ongegrond verklaard, waarna de eiser beroep heeft ingesteld. De rechtbank heeft op 11 mei 2023 de zaak behandeld in Breda, waar de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser sinds 1 oktober 2019 niet meer werkzaam was bij zijn voormalige werkgever, [naam 2] B.V., en dat de staatssecretaris de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht heeft ingetrokken. De eiser heeft aangevoerd dat deze intrekking in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en het recht op bescherming van het privéleven, zoals neergelegd in artikel 8 van het EVRM. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris terecht heeft gehandeld op basis van de Vreemdelingenwet 2000, en dat er geen sprake is van discriminatie of schending van het gelijkheidsbeginsel.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de inmenging in het privéleven van de eiser beperkt is, en dat het belang van Nederland bij economisch welzijn zwaarder weegt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen beleidsregel van toepassing is die de intrekking van de verblijfsvergunning zou kunnen tegenhouden. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.1487

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigden: mr. L.S. Hartog en mr. M. Talsma).

Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als kennismigrant’ ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 11 mei 2023 op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Talsma.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Indiase nationaliteit.
2. Met ingang van 1 september 2016 is eiser in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning voor het doel ‘studie’. Per 4 oktober 2018 is eiser in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning voor het doel ‘het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst’. Op 16 augustus 2019 is eiser in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning voor het doel ‘arbeid als kennismigrant bij [naam 2] B.V.’.
3. Op 5 november 2019 heeft [naam 2] B.V. in haar hoedanigheid van erkend referent aan verweerder gemeld dat eiser niet meer bij haar werkzaam is. Daarop heeft verweerder het voornemen geuit om eisers verblijfsvergunning in te trekken. Eiser heeft bij verweerder een zienswijze ingediend. Bij besluit van 20 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verblijfsvergunning voor het doel ‘arbeid als kennismigrant bij [naam 2] B.V.’ ingetrokken met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2020.
4. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij besluit van 2 februari 2021 heeft verweerder eisers bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 21 maart 2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:1238, is het besluit van 2 februari 2021 vernietigd en is verweerder opgedragen om opnieuw op eisers bezwaar te beslissen. In deze uitspraak is geoordeeld dat artikel 3.91, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) geen ruimte biedt voor intrekking van eisers verblijfsvergunning met terugwerkende kracht.
5. Op 1 december 2022 is eiser over zijn bezwaar gehoord door de ambtelijke hoorcommissie van verweerder. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Verweerder baseert zich nu op artikel 19, gelezen in samenhang met artikel 18, eerste lid, aanhef en onder f, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin staat dat de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan worden ingetrokken indien niet meer wordt voldaan aan de beperking waaronder die vergunning is verleend. Die situatie doet zich volgens verweerder in het geval van eiser voor met ingang van 1 januari 2020. Uit de melding van eisers voormalige werkgever blijkt namelijk dat hij sinds 1 oktober 2019 niet meer bij haar werkzaam is. Vervolgens is de zoekperiode van drie maanden verlopen, waarop eiser recht had omdat zijn arbeidsovereenkomst vroegtijdig is ontbonden. Dat staat in onderdeel B6/2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), aldus verweerder.
6. Eiser voert hiertegen het volgende aan. Uit het bestreden besluit blijkt dat in eerste instantie de verkeerde wettelijke grondslag is gekozen. Artikel 3.91 van het Vb gaat over de gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (GVVA) en biedt niet de mogelijkheid om met terugwerkende kracht in te trekken. Er is geen gerechtvaardigd onderscheid op basis waarvan dat voor de kennismigrantenvergunning wel zou moeten kunnen. De intrekking van zijn verblijfsvergunning met terugwerkende kracht is dan ook discriminatoir. Daarnaast is het bestreden besluit in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) vanwege het door hem in Nederland opgebouwde privéleven. Hierbij wijst hij erop dat er een onderbreking in zijn rechtmatig verblijf is ontstaan (een verblijfsgat). Dit is een bijzondere omstandigheid zoals bedoeld in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waardoor van intrekking had moeten worden afgezien.
De rechtbank oordeelt als volgt.
7. De bestuursrechter moet uit zichzelf beoordelen of er procesbelang aanwezig is. Dat is het geval als de indiener van het beroep in een gunstiger positie kan geraken. De vraag naar het procesbelang van eiser doet zich voor omdat hij met ingang van 1 maart 2023 in het bezit is van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘arbeid als kennismigrant bij [naam 3] B.V.’. Ondanks dat eiser weer in het bezit is van een verblijfsvergunning, is er volgens de rechtbank procesbelang aanwezig. Vanwege het ontstane verblijfsgat kan eiser namelijk minder snel aanspraak maken op voortgezet verblijf.
8. Niet in geschil is dat artikel 19, gelezen in samenhang met artikel 18, eerste lid, aanhef en onder f, van de Vw een basis biedt voor intrekking van de kennismigrantenvergunning. Evenmin is in geschil dat deze bepalingen zich in het geval van eiser voordoen omdat hij niet langer werkzaam is bij zijn voormalige werkgever. De vraag moet worden beantwoord of eisers verblijfsvergunning vanwege het verbod van discriminatie ten onrechte met terugwerkende kracht is ingetrokken.
9. Anders dan eiser stelt, heeft de kennismigrantenvergunning geen basis in het internationale recht. De Richtlijn 2011/98/EU, waarop de GVVA is gebaseerd, is daarop niet van toepassing. Dat blijkt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3764. Het nationale recht kent in dit geval geen algemene anti-discriminatiebepaling. Daarom vat de rechtbank deze beroepsgrond op als een beroep op het (nationaalrechtelijke) gelijkheidsbeginsel. Dit beginsel is naar het oordeel van de rechtbank niet geschonden omdat geen sprake is van gelijke gevallen. Dit volgt uit de wetsgeschiedenis bij de Wet Modern Migratiebeleid (
Kamerstukken I2009-2010, 32 052, nr. D, p. 8). Daaruit blijkt dat de wetgever aan de Nederlandse werkgevers de keuze heeft willen bieden tussen twee verschillende procedures. De GVVA-procedure kent een uitgebreide beoordeling voor elke vergunning. De kennismigranten-procedure kent een versnelde vergunningverlening nadat de werkgever eenmalig een procedure tot erkenning als referent heeft doorlopen.
10. In artikel 8 van het EVRM is het recht op bescherming van het privéleven neergelegd. Verweerder heeft onderkend dat eiser sinds 2016 privéleven in Nederland heeft opgebouwd. Ook heeft verweerder de bij deze beoordeling vereiste belangenafweging gemaakt, waarin alle relevante feiten en omstandigheden zijn betrokken. De inmenging in eisers privéleven is gelegen in het ontstane verblijfsgat en is in zoverre beperkt. Verweerder heeft het belang van Nederland bij het economisch welzijn niet ten onrechte doorslaggevend geacht in de belangenafweging. Daarbij heeft verweerder mogen overwegen dat het economisch welzijn in het geding is als iemand niet meer beschikt over een verblijfsvergunning maar nog wel over een arbeidsplaats, en in de toekomst mogelijk een beroep moet gaan doen op de openbare kas.
11. Artikel 4:84 van de Awb bepaalt dat bestuursorganen volgens hun eigen beleid moeten handelen, behalve als dat voor een belanghebbende onevenredige gevolgen heeft. Eisers beroep op dit artikel slaagt niet omdat er in dit geval geen beleidsregel in de zin van de Awb van toepassing is. Eiser heeft ter zitting gewezen op een informatiebericht van de IND waarin staat dat ernaar wordt gestreefd om het laten ontstaan van verblijfsgaten zoveel mogelijk te beperken. De rechtbank begrijpt dat eiser doelt op Informatiebericht 2022/39, maar dat had betrekking op te laat ingediende verlengingsaanvragen en is inmiddels niet meer geldig. Wel heeft verweerder in onderdeel B9/8.1.1 van de Vc een beleidsregel neergelegd over verblijfsgaten, maar hierin gaat het om niet tijdig ingediende aanvragen om verlenging van de verblijfsvergunning voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.