In deze zaak heeft eiser op 10 juni 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 31 oktober 2021 was ingediend. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank constateert dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals bepaald in artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw), is verstreken zonder dat verweerder een besluit heeft genomen. Eiser heeft op 2 mei 2022 een ingebrekestelling verzonden, die door verweerder op 3 mei 2022 is ontvangen. Aangezien er meer dan twee weken zijn verstreken zonder dat verweerder alsnog een besluit heeft genomen, oordeelt de rechtbank dat het beroep kennelijk gegrond is. De rechtbank vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en draagt verweerder op om binnen acht weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de asielaanvraag van eiser.
Daarnaast bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom verbeurt van € 100 per dag voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven, met een maximum van € 7.500. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, en openbaar gemaakt op 6 januari 2023.