ECLI:NL:RBDHA:2023:8243

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juni 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3866
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing Wajong-uitkering wegens laattijdige aanvraag en beoordeling van arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 juni 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een Wajong-uitkering. Eiser, geboren in 1991, had op 3 maart 2020 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 15 juni 2020 werd afgewezen. Het Uwv stelde dat eiser geen arbeidsvermogen had, maar dat dit in de toekomst mogelijk zou kunnen ontwikkelen. Eiser, die lijdt aan verschillende psychische aandoeningen, heeft in beroep aangevoerd dat hij duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bewijs is dat eiser eerder dan juni/juli 2015 geen arbeidsvermogen had, en dat hij niet kan worden aangemerkt als jonggehandicapte. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet op zorgvuldige wijze is voorbereid, maar dat de belangen van eiser niet zijn geschaad. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, maar heeft het Uwv wel veroordeeld in de proceskosten van eiser en het griffierecht vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3866

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. S. Faber),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. M.A. Bakker).

Procesverloop

In het besluit van 15 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) afgewezen.
In het besluit van 9 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft hierna een aanvullend beroepschrift ingediend, waarop verweerder heeft gereageerd.
Op verzoek van de rechtbank heeft verweerder op 3 april 2023 een aanvullend verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, omdat partijen duidelijk hebben gemaakt geen gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord.

Overwegingen

Totstandkoming van het besluit
1. Eiser, geboren op [geboortedag] 1991, heeft op 3 maart 2020 een ‘aanvraag beoordeling arbeidsvermogen’ ingediend. Bij eiser is sprake van een autisme spectrum stoornis (ASS), een schizoaffectieve stoornis en dysthymie. Ook is hij bekend met middelengebruik (alcohol, cannabis en amfetamine). Daarnaast heeft hij last van eczeem, met name aan zijn rechterhand. Hij heeft in 2010 zijn Vwo-diploma behaald waarna hij in de periode van 2010 tot 2018 biomedische wetenschappen studeerde aan de universiteit. Zijn bachelor behaalde hij in 2013, maar zijn master heeft hij niet behaald. In de periode van 2016 tot 2019 werkte eiser korte periodes bij diverse werkgevers.
2.1
In het primaire besluit heeft verweerder geweigerd aan eiser een Wajong-uitkering toe te kennen. Daartoe heeft verweerder overwogen dat eiser nu geen arbeidsvermogen heeft, maar dat in de toekomst mogelijk wel kan ontwikkelen. Hieraan ligt het rapport van verzekeringsarts van 11 juni 2020 en het rapport van de arbeidsdeskundige van 9 juni 2020 ten grondslag. De verzekeringsarts heeft samen met de arbeidsdeskundige onderzocht of eiser in de toekomst nog arbeidsvermogen kan ontwikkelen.
2.2
Het rapport van de verzekeringsarts vermeldt de diagnose ‘autistische stoornis, dysthyme stoornis, psychische stoornis door alcohol en drugs’ en de differentiaaldiagnose ‘schizofrenie’. De verzekeringsarts overweegt dat er sprake is van een combinatie van onderliggende ontwikkelingsproblematiek naast psychische problematiek die maakt dat eiser op dit moment sociaal emotioneel niet zelfredzaam is. Hij beschikt daarom niet over arbeidsvermogen. Hij is niet dagelijks (twee tot) vier uur belastbaar. Ook is hij niet in staat om een uur aaneengesloten te werken zonder dat daar een substantiële onderbreking van het arbeidsproces voor nodig is.
2.3
De arbeidsdeskundige stelt dat eiser niet over basale werknemersvaardigheden beschikt. De reden hiervan is dat eiser niet in staat is om afspraken met de werkgever na te komen vanwege zijn beperkingen. De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige zijn tot de conclusie gekomen dat het huidige ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is. De medische situatie kan in de toekomst verbeteren omdat eiser nog een intensieve langdurige behandeling moet ondergaan.
2.4
In het betreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 7 april 2021 en van de arbeidsdeskundige b&b van 8 april 2021 ten grondslag.
2.5
Verzekeringsarts b&b G.K. Hebly heeft dossieronderzoek verricht. Net zoals de eerste verzekeringsarts vindt hij dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij eiser niet duurzaam is. De arbeidsdeskundige b&b ziet evenmin aanleiding om anders te concluderen. Eiser heeft nu geen arbeidsvermogen in de zin van de Wajong, maar kan dit nog wel ontwikkelen.
Beroepsgronden van eiser
3.1
Eiser stelt zich primair op het standpunt dat hij duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Hij vindt dat de verzekeringsartsen onvoldoende hebben gemotiveerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is. Er is bij hem sprake van een langdurige en ernstige gecombineerde psychische aandoening met stoornissen van de algemeen mentale functies. Hierdoor zijn forse beperkingen aangenomen in het persoonlijk en sociaal functioneren. Uit de informatie van zijn behandelaars kan niet worden afgeleid dat eiser door de behandeling mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zou kunnen ontwikkelen. Er is door de verzekeringsartsen geen contact opgenomen met de behandelend psychiater Bijl van GGZ Rivierduinen. De motivering van de verzekeringsartsen berust op algemene noties ten aanzien van verbeterkansen en is onvoldoende toegespitst op de te verwachten behandelresultaten. Eiser heeft in beroep medische informatie overgelegd van zijn behandelaars.
3.2
Subsidiair beroept eiser zich op het bepaalde in artikel 1a:1, derde lid, van de Wajong. Hij vindt dat hij aan de voorwaarde hiervan voldoet. Hij heeft vanaf zijn achttiende verjaardag geen participatiemogelijkheden. Hij heeft weliswaar diverse baantjes gehad, maar dat betrof telkens korte dienstverbanden die werden beëindigd omdat eiser niet over basale werknemersvaardigheden beschikte en niet in staat was een taak uit te voeren in een arbeidsorganisatie. Hij voldeed daarom niet aan de in artikel 1a, eerste lid, onder a en b van het Schattingsbesluit neergelegde voorwaarden. Daardoor valt hij onder de doelgroep van de Wajong.
Wettelijk kader
4. Het toepasselijk wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling rechtbank
5.1
Bij een laattijdige aanvraag dient, naast een beoordeling aan de hand van de criteria van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong, beoordeeld te worden of eiser alsnog als jonggehandicapte kan worden aangemerkt en in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering, omdat hij op enig moment binnen 5 jaar na zijn achttiende verjaardag alsnog jonggehandicapte is geworden (artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong), dan wel omdat het ontbreken van arbeidsvermogen 10 jaar onafgebroken heeft voortgeduurd (artikel 1a:1, derde lid, van de Wajong). [1]
5.2
De rechtbank heeft verweerder er bij brief van 30 september 2022 op gewezen dat een dergelijke aanvullende beoordeling in deze zaak niet heeft plaatsgevonden. Zij heeft verweerder verzocht om dit alsnog te doen. Hierbij heeft de rechtbank vermeld dat er in het dossier aanwijzingen zijn te vinden dat bij eiser sprake was van een toename van psychische klachten in de periode dat hij studeerde aan de universiteit in Nijmegen, waarbij zij verwezen heeft naar het bepaalde in artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wajong.
5.3
Verweerder heeft hierna een aanvullend medisch onderzoek laten verrichten door verzekeringsarts b&b V. Ramautar. De bevindingen van dit onderzoek staan vermeld in het rapport van 14 maart 2023. Zijn conclusies heeft verweerder overgenomen in het aanvullend verweerschrift van 3 april 2023. Eiser zag geen aanleiding om hierop inhoudelijk te reageren.
5.4
Verzekeringsarts b&b Ramautar heeft op basis van de beschikbare gegevens onderzocht vanaf welke datum bij eiser arbeidsvermogen ontbreekt. Er vond op
20 februari 2023 een hoorzitting plaats, waarbij de ouders van eiser, zijn gemachtigde en een casemanager van GGZ Rivierduinen aanwezig waren. De verzekeringsarts b&b is op basis van de beschikbare medische informatie van de behandelaars en de op de hoorzitting verkregen gegevens, tot de conclusie gekomen dat er geen aanwijzingen zijn dat bij eiser, medisch objectief gezien, eerder dan in juni/juli 2015 sprake was van het ontbreken van arbeidsvermogen. Dat is niet binnen 5 jaar na zijn achttiende verjaardag. Ook is er na juni/juli 2015 nog geen 10 jaar verstreken.
6.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met het rapport van verzekeringsarts b&b Ramautar voldoende en inzichtelijk heeft onderbouwd dat niet kan worden vastgesteld dat eiser, retrospectief gezien, al eerder dan vanaf juni/juli 2015 geen arbeidsvermogen had. De verzekeringsarts b&b kan medisch objectief gezien geen eerdere datum vaststellen, mede omdat eiser voor juni 2015 niet bekend was bij behandelaars. Er is daarom geen concrete medische informatie voorhanden waaruit kan worden afgeleid dat eiser op zijn 18e verjaardag ([geboortedag] 2009) dan wel binnen vijf jaar daarna ([geboortedag] 2014) geen arbeidsvermogen had. Dit komt voor risico van eiser nu de bewijslast en dus ook het bewijsrisico bij een laattijdige aanvraag bij de aanvrager ligt, omdat een medisch beeld met het verstrijken van de jaren steeds moeilijker is vast te stellen. [2]
6.2
Uit het vorenstaande vloeit voort dat eiser niet is aan te merken als jonggehandicapte in de zin van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong. Ook is hij niet op enig moment binnen vijf jaar na zijn achttiende verjaardag alsnog jonggehandicapte geworden als bedoeld in het tweede lid van artikel 1a:1 van de Wajong 2015.
6.3
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of eiser al dan niet vanaf juni/juli 2015 voldoet aan het criterium van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wajong 2015 omdat hij studerende was en hij per die datum geen arbeidsvermogen had. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
6.4
Verweerder hanteert bij de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een beoordelingskader, dat is opgenomen in Bijlage 1 van het Compendium Participatiewet. Naar vaste rechtspraak is het ten behoeve van een zorgvuldige en transparante besluitvorming aangewezen dat de verzekeringsarts en/of de arbeidsdeskundige het beoordelingskader volgen bij hun onderzoek naar de vraag of bij een betrokkene al dan niet sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. [3]
6.5
Het gaat bij de vraag naar de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen om de toekomstige mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige moeten een inschatting maken over hoe de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich bij de betrokkene kunnen ontwikkelen. Dit brengt volgens vaste rechtspraak voor een zorgvuldige besluitvorming mee dat de inschatting van de verzekeringsarts en/of de arbeidsdeskundige van de ontwikkeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betrokkene aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de situatie van de betrokkene op de datum in geding. In het geval de inschatting van de mogelijkheden tot ontwikkeling berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de betrokkene. [4]
6.6
De rechtbank vindt dat in het rapport van de verzekeringsarts b&b voldoende is uitgelegd waarop de inschatting over hoe de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich bij eiser kunnen ontwikkelen, is gebaseerd. Met name het in beroep overgelegde rapport van deze arts van 3 augustus 2021 bevat een onderbouwing van het mogelijke resultaat van de behandeling bij GGZ. De verzekeringsarts b&b merkt hierin op dat bij die behandeling zowel het probleem met het gebruik van middelen, de problemen met huisvesting als de risico’s tot psychotische ontregeling onderwerp zijn. De aanpak van al deze factoren en het voorkomen van overmatige stress kan volgens de verzekeringsarts b&b resulteren in een evenwichtiger bestaan. De rechtbank kan zich verenigen met de conclusie die de verzekeringsarts b&b hieraan vervolgens verbindt, namelijk dat de mogelijkheden tot functioneren bij eiser op de middellange termijn kunnen toenemen. De rechtbank neemt hierbij ook de door eiser overgelegde medische informatie van psychiater H. Bijl van
7 oktober 2021 in aanmerking. Hierin staat vermeld dat het doel van de behandeling is psychiatrische stabilisatie, het opbouwen van structuur en het bieden van ondersteuning waar nodig. Indirect wordt hiermee volgens de psychiater in zekere zin ook gewerkt aan het ontwikkelen van arbeidsvermogen. De psychiater spreekt de verwachting uit dat als het in psychiatrische zin met eiser beter gaat, dit ook positief kan uitwerken in het arbeidsvermogen.
6.7
Uit het vorenstaande volgt dat het ontbreken van arbeidsvermogen vanaf juni/juli 2015 niet als duurzaam is aan te merken. Artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wajong is daarom niet van toepassing.
6.8
Ook het bepaalde in artikel 1a:1, derde lid, van de Wajong is niet van toepassing op de situatie van eiser omdat sinds juni/juli 2015, de datum met ingang waarvan het ontbreken van arbeidsvermogen objectief kan worden vastgesteld, nog geen tijdvak van
10 jaar is verstreken. Bovendien heeft eiser in 2017 en 2018 substantiële periodes gewerkt.
Conclusie
7. De rechtbank concludeert onder verwijzing naar overweging 6.1 en 6.2 dat het bestreden besluit niet berust op een volledige toetsing van de Wajong-aanvraag. Hieruit volgt dat verweerder het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft voorbereid en genomen. Omdat de verzekeringsarts b&b in beroep de noodzakelijke aanvullende beoordeling alsnog heeft verricht en hiervan een voldoende inzichtelijk rapport heeft uitgebracht, ziet de rechtbank aanleiding om het gebrek in het bestreden besluit met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren. De rechtbank vindt dat eiser hierdoor niet in zijn belangen wordt geschaad.
8. In de toepassing van artikel 6:22 van de Awb ziet de rechtbank wel aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser in beroep. Die kosten stelt de rechtbank vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1.)
9. De rechtbank ziet ook aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 49,- vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,-;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het griffierecht van € 49,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van S.J.W. Stort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage: wettelijk kader

Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten
Artikel 1a:1
1. Jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
2. De ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, wordt alsnog jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.
3. De ingezetene die tijdelijk geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft wordt alsnog jonggehandicapte, indien hij gedurende een tijdvak van tien jaar volgend op de dag waarop hij jonggehandicapte zou zijn geworden op grond van het eerste lid, onderdeel a of b, of het tweede lid, indien hij duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zou hebben gehad, geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had.
4. Onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
(…)
6. De beoordeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en voor zover nodig een arbeidskundig onderzoek.
(…)
8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot het eerste, vierde en zesde lid nadere regels worden gesteld.
(…)
Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten
Artikel 1a
1. Betrokkene heeft geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, 2:4, eerste lid, en 3:8a, eerste lid, van de Wajong, indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag
belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het
minimumloon per uur.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 1 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:201:1583.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 7 juli 2021, ECL:NL:CRVB:2021:1632.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 28 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1953.
4.Zie de uitspraken van de CRvB van 5 april 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:1018) en 19 maart 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:727).