In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 januari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Armeense verzoekster. De verzoekster had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen op 19 augustus 2022. Hiertegen heeft de verzoekster op 19 december 2022 bezwaar gemaakt. In het verzoekschrift van 19 september 2022 vroeg de verzoekster de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat uitzetting achterwege zou blijven totdat op het bezwaar was beslist. De staatssecretaris heeft op 3 april 2023 aan de rechtbank laten weten zich niet te verzetten tegen de toewijzing van de gevraagde voorziening.
De voorzieningenrechter overweegt dat, ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Aangezien de staatssecretaris zich niet verzet tegen de toewijzing van de voorlopige voorziening en er geen beletselen zijn om deze toe te wijzen, heeft de voorzieningenrechter besloten het verzoek toe te wijzen. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 837,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.