ECLI:NL:RBDHA:2023:8269

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juni 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
NL23.15267
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Boerlage - van den Bosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring van beroep tegen inbewaringstelling op basis van Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juni 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Angolese vreemdeling, eiser, die in detentie was genomen op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelde dat de inbewaringstelling prematuur was, omdat zijn medische gesteldheid in 2019 al aan uitzetting in de weg stond. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid terecht had gesteld dat er eerst een geldig reisdocument voorhanden moet zijn voordat de uitzetting kan worden uitgevoerd. De rechtbank heeft de gronden voor de bewaring, waaronder het risico op onttrekking aan het toezicht en het ontbreken van een vaste woon- of verblijfplaats, als voldoende gemotiveerd beschouwd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken en dat hij niet heeft voldaan aan eerdere vertrekverplichtingen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de medische zorg in het detentiecentrum adequaat is en dat er geen persoonlijke belangen van eiser zijn die de bewaring onevenredig bezwarend maken. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was en dat er zicht op uitzetting was, ondanks de medische omstandigheden van eiser. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. J. Boerlage - van den Bosch, rechter, en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.15267

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Angolese nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum)

Procesverloop

Bij besluit van 13 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep met behulp van telehoren op 2 juni 2023 op zitting behandeld. Eiser is op het detentiecentrum in Rotterdam verschenen. Eiser heeft zich op de rechtbank in Groningen laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft hieraan ten grondslag dat eiser:
(zware gronden)
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
(lichte gronden)4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
Verweerder heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft verweerder gemotiveerd waarom een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend is toe te passen.
2. Uit het arrest van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) volgt dat de rechtbank bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaringsmaatregel de uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarden voor bewaring ambtshalve toetst.
Voortraject
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig. De rechtbank ziet in het hiervoor genoemde arrest van het HvJEU geen aanleiding om de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling ambtshalve te toetsen.
Grondslag
4. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen, nu aan eiser op 8 oktober 2014 een terugkeerbesluit en een zwaar inreisverbod van 10 jaar is opgelegd, dit inreisverbod op 14 april 2022 is omgezet naar een licht inreisverbod van 2 jaar en het terugkeerbesluit zijn gelding heeft behouden. Eiser geniet derhalve geen rechtmatig verblijf.
Gronden
5. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de zware en lichte gronden 3b, 3c, 4c en 4d aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang bezien, reeds voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, dan wel dat hij de voorbereiding van vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Immers blijkt uit het procesdossier dat eiser op 8 januari 2023 met onbekende bestemming is vertrokken waardoor verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser zich enige tijd aan het toezicht heeft onttrokken (3b). Verder heeft eiser op 8 oktober 2014 een beschikking ontvangen met daarin een inreisverbod van 10 jaar en een terugkeerbesluit met een onmiddellijke vertrekplicht. Gebleken is dat eiser hier geen gevolg aan heeft gegeven. Op 14 april 2022 is het zwaar inreisverbod gewijzigd in een licht inreisverbod van 2 jaar. In deze beschikking staat opnieuw aangegeven dat eiser Nederland meteen dient te verlaten. Ook hier heeft eiser geen gevolg aan gegeven (3c). Verder staat eiser in Nederland niet ingeschreven in het basisregistratie personen en heeft hij ook niet op andere wijze aangetoond over een vaste woon- of verblijfplaats te beschikken. Dat eiser ter zitting heeft verklaard af en toe bij zijn vriendin te slapen, maakt dit niet anders (4c). Ook heeft eiser verklaard niet over geld te beschikken waardoor kan worden aangenomen dat eiser niet over voldoende middelen van bestaan beschikt (4d). De staatssecretaris heeft waar nodig ook gemotiveerd dat de gronden een risico op onttrekking aan het toezicht met zich meebrengen.
Lichter middel
6. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaringen van eiser waaruit blijkt dat hij niet wil terugkeren naar zijn land van herkomst, is verweerder er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. De rechtbank stelt vast dat eiser verder heeft aangegeven dat hij psychotisch is en wekelijks onder behandeling staat van een psychiater. Verder heeft eiser verklaard verslaafd te zijn aan harddrugs waarvoor hij verschillende medicatie slikt en heeft hij aangegeven last te hebben van zijn rechterknie. Verweerder heeft dit naar het oordeel van de rechtbank voldoende betrokken bij de oplegging van de maatregel van bewaring. Verweerder heeft immers aangeven dat er een medische dienst aanwezig is in het detentiecentrum die zal beoordelen in hoeverre eiser medische zorg nodig heeft. Ook is aangegeven dat de medische hulpverlening in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de medische hulpverlening in de vrije maatschappij. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee voldoende zorgvuldig gehandeld. Een lichter middel volstond derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen (Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), 23 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:674). Dat eiser ter zitting heeft aangegeven dat hij al 20 jaar een vriendin heeft in Nederland, maakt ook niet dat er een lichter middel toegepast had moeten worden. Eiser kan vanuit het detentiecentrum contact opnemen met zijn vriendin en zijn vriendin kan hem aldaar bezoeken.
Voortvarendheid
7. Verweerder heeft op dag 5 een eerste uitzettingshandeling verricht, namelijk het houden van een vertrekgesprek. Diezelfde dag is bovendien de laissez-passer (lp)-aanvraag ingevuld en verzonden naar de afdeling Directie Internationale Aangelegenheden van de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V). In het algemeen geldt dat een eerste uitzettingshandeling op dag zes van de inbewaringstelling voldoende voortvarend is (zie de uitspraak van de ABRvS van 8 april 2020, ECLI:RVS:2020:989, onder 2.2) De rechtbank zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding zijn hiervan af te wijken.
Zicht op uitzetting
8. De inbewaringstelling is in strijd met artikel 59, van de Vw 2000 en het Unierecht als zicht op uitzetting ontbreekt.
8.1
Eiser stelt zich op het standpunt dat de inbewaringstelling prematuur is, nu de medische gesteldheid van eiser reeds in 2019 aan uitzetting in de weg stond en verweerder niet met een nieuw medisch onderzoek heeft onderbouwd waarom uitzetting nu wel zou kunnen. Eiser verwijst daarbij naar de tekst van de maatregel op pagina 3 waaruit blijkt dat de Internationale Organisatie voor Migratie de uitzetting van eiser niet durfde te faciliteren. Volgens eiser kan hem dit niet worden verweten.
8.2.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat er sprake is van een premature inbewaringstelling. Naar het oordeel van de rechtbank betoogt verweerder terecht dat eerst een geldig reisdocument voorhanden zal moeten zijn voordat kan worden overgegaan tot praktische invulling van de uitzetting, zoals de mogelijke afspraken die gemaakt zullen moeten worden in verband met de medische gesteldheid van eiser. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat de DT&V thans geen belemmeringen ziet over de invulling van de reis- en overdrachtsvereisten.
8.3.
Er zijn verder geen aanknopingspunten voor het oordeel dat Angola in algemene zin weigert lp’s te verstrekken, waardoor zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn kan worden aangenomen. Er loopt een lp-aanvraag die niet is afgewezen. Verder acht de rechtbank het van belang dat eiser niet actief en volledig meewerkt aan zijn terugkeer. Deze medewerking mag wel van hem worden verwacht, zoals ook blijkt uit de uitspraak van de ABRvS van 2 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2672). Niet is uitgesloten dat een lp wordt afgegeven door de autoriteiten als eiser wel actief en volledig zou meewerken.
Conclusie
9. Concluderend is de rechtbank niet gebleken is dat een - uit het Unierecht voortvloeiende - voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eisers verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage - van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.