4.3.Eiser heeft ter weerlegging van dit bewijs de volgende documenten overgelegd.
a. gelegaliseerde verklaring van de Egyptische ambassade van 29 juni 2022;
b. besluit gepubliceerd in de Egyptische Staatscourant 2 oktober 2002;
c. familieregistratiekaart met gegevens van eiser van 25 augustus 2022;
d. geboorteakte van eiser van 25 juni 2022;
e. huwelijksakte van 25 augustus 2022;
f. geboorteakte van zoon van 25 augustus 2022;
g. toelichting van de advocaat van eiser uit Egypte van 29 augustus 2022;
h. vluchtelingenpaspoort van eiser.
Eiser heeft allereerst onder verwijzing naar document a. naar voren gebracht dat hij afstand heeft gedaan van zijn nationaliteit ten tijde van de naturalisatieprocedure en dat hij daarna ook niet opnieuw heeft verzocht om zijn Egyptische nationaliteit. Namens eiser is verder toegelicht dat uit document b. blijkt dat aan hem de Nederlandse nationaliteit is toegekend en dat hij de Egyptische nationaliteit heeft verloren. Volgens eiser blijkt uit bijlage c. dat eiser conform de Egyptische database van het Ministerie van Binnenlandse zaken nog steeds de Nederlandse nationaliteit heeft en dus niet opnieuw de Egyptische nationaliteit zou hebben verkregen, zoals verweerder stelt. Volgens eiser geldt dit ook voor de documenten d. en e. Uit document f. blijkt volgens eiser dat – ondanks het feit dat zijn zoon de Egyptische nationaliteit heeft – hij als vader de Nederlandse nationaliteit heeft en ook als zodanig op de geboorteakte staat vermeld. Met de door hem overgelegde stukken meent eiser dat de stelling van verweerder dat hij “in Egypte (in de burgerlijke stand) geregistreerd staat met de Egyptische nationaliteit” feitelijk niet juist kan zijn. De anonieme informatie klopt niet, aldus eiser. Voor zover verweerder stelt dat “uit de registers van de burgerlijk stand niet blijkt dat eiser afstand heeft genomen van de Egyptische nationaliteit” is die stelling volgens eiser in die zin te volgen dat het daadwerkelijk afstand nemen niet uit de registers blijkt. Dat hiervan wel sprake is, blijkt volgens eiser genoegzaam uit het decreet zoals is gepubliceerd in de Staatscourant (document b.). Eiser stelt dat uit de door hem overgelegde gelegaliseerde documenten blijkt dat hij met de Nederlandse nationaliteit staat geregistreerd in de desbetreffende registers. Volgens eiser volgt daaruit dat hij afstand heeft gedaan van de Egyptische nationaliteit en nadien niet de Egyptische nationaliteit heeft herkregen. Verder stelt eiser dat het feit dat vanaf juli 2004 een kind van rechtswege de Egyptische nationaliteit kreeg via de moeder niet met zich brengt dat eiser dus de Egyptische nationaliteit had op het moment van de geboorte van zijn zoon in juni 2004. De zus van eiser heeft namens de moeder van het kind aangifte gedaan bij de burgerlijke stand en heeft toen mondeling de Egyptische nationaliteit doorgegeven. Vervolgens is op verzoek de Egyptische nationaliteit (van de moeder) toegekend. Uit het Algemeen Ambtsbericht 2021 (pagina 40) en uit de onderliggende informatie van USDOS (noot 228 van het Ambtsbericht) blijkt niet dat dit niet mogelijk zou zijn. In verband met de stelling van verweerder dat eiser in het bezit zou zijn van de Egyptische nationaliteit omdat hij met een ID nummer staat geregistreerd, verwijst eiser nog naar de verklaring van de advocaat op dit punt (document g). Tot slot heeft eiser gewezen op de kopie van het vluchtelingenpaspoort (document h.) met daarin het geplaatste visum om naar Egypte te kunnen reizen. Eiser is met dit vluchtelingenpaspoort naar Egypte gereisd en niet met een Egyptisch paspoort, zoals verweerder heeft gesteld danwel zoals dit kennelijk blijkt uit de ambtelijke informatie.
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser met de door hem overgelegde stukken het door verweerder gegeven bewijs en de daaruit getrokken conclusies niet voldoende heeft weerlegd. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat uit het verificatieonderzoek, dat dateert van na de intrekking van eisers Nederlanderschap en de aanvraagprocedure om een buiten schuld-vergunning waarin is gesteld dat eiser niet de Egyptische nationaliteit heeft en deze ook niet kan verkrijgen, blijkt dat eiser in de burgerlijke stand staat geregistreerd met de Egyptische nationaliteit en nooit afstand heeft gedaan hiervan. Ook bij de verkrijging van de Nederlandse nationaliteit door eiser is door hem hiervan geen bewijs geleverd. De door eiser in beroep overgelegde stukken zijn onvoldoende om aan te nemen dat eiser wel afstand heeft gedaan van zijn Egyptische nationaliteit. De rechtbank kan verweerder volgen in het standpunt dat de verklaring van de Egyptische ambassade (document a.) niet leidt tot twijfel aan die uitkomsten van het verificatieonderzoek op dit punt. Daartoe heeft verweerder kunnen overwegen dat deze verklaring is opgemaakt op verzoek van eiser en dat de ambassade conform de daarin opgenomen clausule is gevrijwaard van de verantwoordelijkheid van de inhoudelijke juistheid van deze verklaring. Nu de inhoud tevens in strijd is met wat in de burgerlijke stand is opgenomen (in de verklaring staat dat eiser in de registers alleen is geregistreerd met de Nederlandse nationaliteit), alsmede niet strookt met het feit dat eiser in de buiten schuld-procedure heeft verzocht om zijn Egyptische nationaliteit terug te krijgen (in de verklaring staat dat hij nimmer heeft verzocht om zijn Egyptische nationaliteit) en voorts niet duidelijk is op grond van welke documenten de ambassade deze verklaring heeft afgegeven terwijl eiser op dat moment bovendien niet meer over die nationaliteit beschikte, kan hieraan niet de waarde worden toegekend die eiser eraan gehecht wenst te zien. De omstandigheid dat eiser in meerdere door hem overgelegde documenten die dateren uit 2022 (documenten c. tot en met e.) door de Egyptische autoriteiten thans wordt beschouwd als een persoon met de Nederlandse nationaliteit, doet hieraan niet af. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat die informatie reeds inhoudelijk niet juist is, omdat eiser ten tijde van de afgifte van die documenten door de Egyptische autoriteiten al niet meer de Nederlandse nationaliteit bezat. Die was hem immers al ruim voor die datum ingetrokken. Onduidelijk is daarom gebleven waarop die conclusie dan is gebaseerd (alleen bij document c. is het volgende aangegeven: “The issuer of the documents states that the above data is corresponded with those recorded in official computers and that documents are submitted by the above concerned citizen and under his responsibility”). Bovendien is niet bestreden de stelling van verweerder in het verweerschrift dat het volgens informatie uit het Algemeen Ambtsbericht mogelijk is een dubbele nationaliteit te hebben; deze informatie sluit dus niet uit dat eiser ook de Egyptische nationaliteit heeft gehouden of heeft herkregen. Verder acht de rechtbank de door eiser gegeven verklaring waarom op de huwelijksakte staat vermeld dat de huwelijksambtenaar aan de hand van zijn Egyptische identiteitskaart heeft vastgesteld dat hij eiser met de Egyptische nationaliteit in de echt heeft verbonden, niet plausibel. Daarnaast is onduidelijk gebleven hoe het mogelijk is dat eisers zoon die in juni 2004 is geboren de Egyptische nationaliteit bezit, terwijl eiser zelf niet de Egyptische nationaliteit meer zou hebben en uit het Algemeen Ambtsbericht volgt dat pas in juli 2004 de nationaliteit van de moeder kon worden aangenomen. Dat de zus van eiser aangifte zou hebben gedaan van de geboorte en daarbij mondeling zou hebben aangegeven dat hij de Egyptische nationaliteit bezit en dat de registratie daarop enkel is gebaseerd, acht de rechtbank met verweerder niet plausibel. Verder is de rechtbank van oordeel dat uit het besluit dat in de Egyptische Staatscourant zou hebben gestaan, niet zonder meer volgt dat eiser afstand heeft gedaan van zijn Egyptische nationaliteit. Naar het oordeel blijkt uit de tekst van dat besluit slechts dat de Egyptische autoriteiten toestemming verlenen voor naturalisatie (zonder behoud van de Egyptische nationaliteit) en voor het doen van afstand van de Egyptische nationaliteit, maar blijkt uit dit besluit niet onverkort dat eiser afstand heeft gedaan van zijn Egyptische nationaliteit. Dit wordt bevestigd door de eiser ingebrachte verklaring van de advocaat waarin eveneens wordt verklaard dat er toestemming is gegeven voor het naturaliseren. Dat in de Staatscourant de zinsnede is opgenomen “overzicht van namen van de aanvragers aan wie middels naturalisatie een buitenlandse nationaliteit is toegekend en waarmee zij afstand doen van de Egyptische nationaliteit”, leidt de rechtbank daarom niet tot een ander oordeel. De rechtbank heeft hierbij betrokken de door verweerder ter zitting genoemde passages uit het Algemeen Ambtsbericht op pagina 41 over het hebben en behouden van een dubbele nationaliteit en het herverkrijgen van de Egyptische nationaliteit. In hoeverre de door eiser ingebrachte documenten als authentiek kunnen worden beschouwd zal de rechtbank verder niet bespreken, omdat de rechtbank van oordeel is dat ook als deze documenten authentiek zijn, getwijfeld kan worden aan de inhoudelijke juistheid daarvan, en het niet kan leiden tot de conclusie dat eiser thans (nog steeds) als staatloos zou moeten worden beschouwd zoals hij heeft betoogd.
6. Gelet op het voorgaande heeft verweerder op basis van het verificatieonderzoek terecht het standpunt ingenomen dat niet is gebleken dat eiser afstand heeft gedaan van zijn Egyptische nationaliteit, dat eiser in Egypte nog immer geregistreerd staat met de Egyptische nationaliteit en indien deze gegevens bekend waren geweest ten tijde van de vergunningverlening, hij niet tot verlening daarvan zou zijn overgegaan. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat en waarom aan de voorwaarde voor intrekking is voldaan en heeft de vergunning dan ook met terugwerkende kracht kunnen intrekken. Gelet hierop heeft verweerder ook de aanvraag om verlenging kunnen afwijzen. De door eiser ingediende bezwaarschriften zijn dan ook terecht ongegrond verklaard.
7. Nu eiser geen beroepsgronden heeft gericht tegen de motivering van verweerder met betrekking tot artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het aan hem opgelegde inreisverbod, behoeven het beroep en het besluit op die punten geen bespreking.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.