ECLI:NL:RBDHA:2023:84

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 januari 2023
Publicatiedatum
9 januari 2023
Zaaknummer
NL22.26522
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voortduren van de maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met zicht op uitzetting naar Marokko

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 januari 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduren van de maatregel van bewaring van eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft. Eiser had op 14 november 2022 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het onderzoek op 2 januari 2023 gesloten zonder zitting.

De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring eerder is getoetst en rechtmatig is bevonden tot het sluiten van het vorige onderzoek op 23 november 2022. Eiser heeft summiere gronden aangevoerd, waarbij hij stelt dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt in het vertrekproces. De rechtbank constateert echter dat er voldoende voortgang is geboekt, met meerdere vertrekgesprekken en een aanvraag voor een laissez-passer aan de Marokkaanse autoriteiten.

De rechtbank concludeert dat er in het algemeen zicht is op uitzetting naar Marokko en dat eiser geen feiten heeft aangedragen die zouden wijzen op het ontbreken van zicht op uitzetting in zijn specifieke geval. De rechtbank acht het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig en verklaart het beroep ongegrond, evenals het verzoek om schadevergoeding. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.26522

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Alam-Khan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 14 november 2022 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 2 januari 2023 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 29 november 2022 [1] volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek, 23 november 2022, de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser heeft uiterst summiere gronden aangevoerd in dit beroep. Hij voert aan dat uit de voortgangsrapportage blijkt dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan het vertrek van eiser. Eiser zit inmiddels bijna acht weken in bewaring en is nog niet gepresenteerd aan de Marokkaanse autoriteiten. Niet is gebleken van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. Eiser is daarom van mening dat de voortduring van de maatregel van bewaring onrechtmatig is.
5. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat sinds de sluiting van het onderzoek in het vorige beroep een vertrekgesprek met eiser is gevoerd op 25 november, 30 november, 5 december en 9 december 2022. De aanvraag voor een laissez-passer (LP) is verstuurd aan de diplomatieke vertegenwoordiging van Marokko op 28 november 2022. Op 2 en 22 december 2022 heeft verweerder schriftelijk gerappelleerd. Door meermaals te rappelleren handelt verweerder voldoende voortvarend. Daarbij komt dat de LP-aanvraag slechts twee maanden geleden naar de Marokkaanse autoriteiten is verzonden.
6. De rechtbank stelt vast dat in zijn algemeenheid kan worden uitgegaan van zicht op uitzetting in het geval van Marokko. De rechtbank vindt hiervoor steun in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 november 2022. [2] Eiser heeft in het geheel geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht waaruit zou moeten volgen dat in zijn geval zicht op uitzetting wel ontbreekt. Voorts is niet gebleken dat de Marokkaanse autoriteiten voor eiser geen LP zullen afgeven.
7. De rechtbank ziet ten slotte ambtshalve geen aanleiding voor het oordeel om het voortduren van de bewaring onrechtmatig te achten. [3]
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.In de zaak NL22.23222, ECLI:NL:RBDHA:2022:12966.
3.Op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 in de gevoegde zaken C-704/20 en C-39/21.