In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, wonende te [woonplaats], en de inspecteur van de Belastingdienst. Het geschil betreft de vraag of de naheffingsaanslag belasting van personenauto's en motorrijwielen (Bpm) van € 7.490 terecht is opgelegd. De eiser had op zijn aangifte van 29 juli 2020 een bedrag van € 3.368 aan Bpm voldaan voor de registratie van een Audi Q5, waarbij hij uitging van een CO2-uitstoot van 157 gr/km. De Belastingdienst heeft echter de CO2-uitstoot vastgesteld op 280 gr/km, wat leidde tot de naheffingsaanslag. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de handhaving van deze naheffingsaanslag door de Belastingdienst, die zijn standpunt verdedigde met een verwijzing naar de Scandinavische rekenmethode voor CO2-uitstoot.
Tijdens de zitting op 15 mei 2023 heeft eiser betoogd dat de naheffingsaanslag onterecht is opgelegd en dat verweerder de CO2-uitstoot ten onrechte heeft vastgesteld. Eiser heeft ook verzocht om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de Belastingdienst terecht is uitgegaan van de CO2-uitstoot van 280 gr/km, zoals vermeld op het Duitse kentekenbewijs van de auto. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat eiser niet persoonlijk gecompenseerd kan worden voor de veronderstelde spanning en frustratie.
De rechtbank heeft verder vastgesteld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.