ECLI:NL:RBDHA:2023:85
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en vaststelling van dwangsommen
In deze zaak heeft eiser op 30 mei 2022 beroep ingesteld tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig had beslist op zijn asielaanvraag van 11 november 2021. Op 20 juli 2022 heeft de staatssecretaris alsnog een beslissing genomen en een verblijfsvergunning asiel verleend aan eiser, geldig tot 11 november 2026. Echter, eiser handhaafde zijn beroep omdat de staatssecretaris in zijn besluit had nagelaten vast te stellen dat hij een dwangsom had verbeurd wegens het niet tijdig beslissen. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat met de inwilliging van de asielaanvraag het beroep in zoverre geen procesbelang meer heeft. Daarnaast is de vraag aan de orde of eiser in beroep kan komen tegen de vaststelling dat er geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd zijn. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND sluit uit dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 van de Awb van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de rechtbank in ‘s-Hertogenbosch, waarin werd geoordeeld dat deze uitsluiting in strijd is met het Unierecht.
De rechtbank concludeert dat de mogelijkheid van een bestuurlijke dwangsom in dit geval is uitgesloten, waardoor eiser met zijn beroep niet kan bereiken wat hij wil. Daarom is het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, die door de rechtbank zijn vastgesteld op € 418,50. De uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.