ECLI:NL:RBDHA:2023:8504

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juni 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
NL22.17354
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf wegens onvoldoende bewijs van reisdoel en vestigingsgevaar

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 9 juni 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een visum voor kort verblijf behandeld. Eiseres had de aanvraag ingediend met het doel familiebezoek te brengen aan haar nicht in Nederland. De minister van Buitenlandse Zaken had de aanvraag op 30 november 2021 afgewezen, en deze afwijzing werd in het bestreden besluit van 26 augustus 2022 gehandhaafd. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft geoordeeld dat eiseres het doel en de omstandigheden van haar voorgenomen verblijf onvoldoende heeft aangetoond. Eiseres heeft geen objectief verifieerbare bewijsstukken overgelegd die de familierelatie met de referente aantonen, en ook niet dat de referente in een levensbedreigende situatie verkeert. De rechtbank merkt op dat eiseres in bezwaar niet de benodigde informatie heeft verstrekt, ondanks dat zij op de hoogte was van de vereisten. Daarnaast heeft de minister ook geconstateerd dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij over voldoende middelen van bestaan beschikt om in haar levensonderhoud te voorzien tijdens haar verblijf. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en de afwijzing van de visumaanvraag in stand blijft. Eiseres wordt vrijgesteld van het betalen van griffierecht vanwege betalingsonmacht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.17354

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juni 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , v-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. I. Özkara),
en

de minister van Buitenlandse Zaken

(gemachtigde: mr. R.R. de Groot).

Inleiding

1. Deze uitspraak op het beroep van eiseres gaat over de afwijzing van haar aanvraag voor een visum voor kort verblijf, met als doel familiebezoek bij [naam] (referente). Met het besluit van 30 november 2021 heeft de minister deze aanvraag afgewezen. Met het bestreden besluit van 26 augustus 2022 op het bezwaar van eiseres heeft de minister de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd.
1.1.
Nadat de rechtbank partijen heeft laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en partijen daarna desgevraagd niet om een zitting hebben gevraagd, is de rechtbank teruggekomen op de beoordeling dat een zitting niet nodig is en heeft zij besloten het beroep toch op een zitting te behandelen.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiseres heeft daarna haar beroepsgronden aangevuld.
1.3.
Het beroep is behandeld op de zitting van 31 mei 2023. Verschenen zijn de gemachtigde van de minister. De gemachtigde van eiseres heeft zich op 22 mei 2023 afgemeld voor de zitting en daarbij meegedeeld dat hij is verhinderd. De rechtbank merkt hierover op dat zij dit opvallend vindt omdat met het plannen van de behandeling van dit beroep op zitting rekening is gehouden met het bericht van de gemachtigde van begin maart van dit jaar dat hij eerst vanaf half mei beschikbaar is voor een zitting en de zittingsdatum op 29 maart 2023 met hem is afgestemd.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Verzoek om vrijstelling van griffierecht
3. Eiseres heeft een beroep op betalingsonmacht gedaan en de rechtbank verzocht haar om die reden vrij te stellen van het betalen van het verschuldigde griffierecht. Als onderbouwing hiervan heeft zij het ‘formulier vrijstelling griffierecht’ ingediend.
3.1.
De rechtbank vindt het aannemelijk dat eiseres niet over voldoende inkomen of vermogen beschikt om het verschuldigde bedrag aan griffierecht te betalen. Het beroep op betalingsonmacht slaagt. Eiseres wordt vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
Totstandkoming van het bestreden besluit
4. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 2003, woont in Turkije en heeft de Turkse nationaliteit. Op 19 november 2021 heeft eiseres verzocht om de afgifte van een visum voor kort verblijf (multiple entry), met als doel familiebezoek aan referente in Nederland. Eiseres stelt dat referente haar nicht is die zij al een tijd niet heeft gezien en die vanwege medische omstandigheden niet naar Turkije kan reizen.
5. Bij het besluit van 30 november 2021 heeft de minister de aanvraag afgewezen op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, sub ii [1] , en onder b [2] , van de Visumcode. Bij het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar van eiseres tegen de weigering van het visum kennelijk ongegrond verklaard en de weigeringsgronden uit artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, sub ii en sub iii [3] , en onder b, van de Visumcode, van toepassing geacht.
Beoordelingskader
6. Vooropgesteld moet worden dat in het stelsel voor de beoordeling van aanvragen om visa, dat in artikel 32 van de Visumcode is neergelegd, dwingend is voorgeschreven dat een visum wordt geweigerd als zich één of meer van de in dat artikel genoemde weigeringsgronden voordoet.
6.1.
De rechtbank toetst of de minister niet ten onrechte het bestreden besluit heeft kunnen nemen. Bij de beoordeling van die vraag toetst de rechtbank enigszins terughoudend. Uit het toepasselijke Unierecht volgt dat het aan de aanvrager is om het verblijfsdoel en de tijdige terugkeer naar het land van herkomst aannemelijk te maken. Bij deze beoordeling komt de autoriteiten een ruime beoordelingsmarge toe. [4]
Heeft eiseres het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf aangetoond?
7. De minister heeft het visum geweigerd omdat eiseres het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende heeft aangetoond. De minister motiveert dit als volgt. Eiseres heeft nog altijd niet met objectief verifieerbare bewijsstukken en/of informatie de familierelatie tussen haar en referente aangetoond of aannemelijk gemaakt, terwijl eiseres, gelet op het toegezonden dossier, in de bezwaarfase bekend kon zijn met de voorwaarde dat zij de gestelde familierelatie moet aantonen. Hierbij wijst de minister specifiek op de zogenoemde NVIS-uitdraai. Het had dan ook op de weg van eiseres (en referente) gelegen hierover in bezwaar relevante objectiveerbare bewijsstukken te overleggen. Dat dit niet is gebeurd, komt voor haar rekening en risico. Ook heeft eiseres nagelaten aan te tonen waarom zij heeft verzocht om een visum voor meerdere binnenkomsten. Volledigheidshalve merkt de minister op dat eiseres ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar gestelde nicht dusdanig ziek is dat het voor haar onmogelijk is om naar Turkije te reizen. Dat sprake zou zijn van een levensbedreigende situatie blijkt volgens de minister niet uit de door eiseres overgelegde medische stukken.
7.1.
Eiseres is het niet eens met de overweging dat het doel en de omstandigheden van haar voorgenomen verblijf onvoldoende zijn aangetoond. Eiseres wil voor familiebezoek, namelijk bezoek aan een nicht die zij al jaren niet heeft gezien en die door ziekte niet in staat is naar Turkije af te reizen, naar Nederland reizen en is voornemens tijdig naar Turkije terug te keren. Als onderbouwing van dit laatste heeft eiseres in beroep medische informatie overgelegd die ziet op referente.
7.2.
In het verweerschrift stelt de minister dat eiseres de conclusie dat zij met de overgelegde bewijsstukken niet de familierelatie aannemelijk heeft gemaakt dan wel aangetoond en evenmin dat sprake is van een levensbedreigende ziekte, niet met nieuwe of aanvullende bewijsstukken heeft weersproken.
7.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Eiseres herhaalt in dit verband in beroep wat zij in bezwaar naar voren heeft gebracht. De minister is hier in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd op ingegaan. Eiseres gaat met het aangevoerde in beroep niet specifiek in op wat haar in het bestreden besluit wordt tegengeworpen en waarom zij het daarmee niet eens is. Zo betwist eiseres niet dat zij geen objectief verifieerbare bewijsstukken en/of informatie heeft overlegd die de familierelatie tussen haar en referente, en daarmee haar gestelde reisdoel, aantoont of aannemelijk maakt. Eiseres gaat ook niet in op de tegenwerping dat zij niet heeft aangetoond dat, en waarom, zij een visum voor meerdere binnenkomsten nodig heeft. Verder weerspreekt eiseres niet de overweging in het bestreden besluit dat zij met de overgelegde stukken niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar gestelde nicht zo ziek is dat zij niet naar Turkije kan afreizen, anders dan met de enkele stelling dat dit uit de overgelegde medische informatie zou blijken. De medische informatie die ziet op referente en die eiseres ter onderbouwing van haar standpunt bij de gronden van beroep heeft overgelegd, heeft zij eerder in de procedure al overgelegd en dateert uit 2017 en 2018. Recente informatie van een huisarts of behandelend specialist is niet overgelegd.
7.3.1.
Met het aan eiseres in bezwaar verstrekte dossier had het voor haar duidelijk moeten zijn dat de op deze punten verlangde informatie ontbrak en zij hierover nadere bewijsstukken en/of gegevens moest verstrekken. In dit verband wijst de rechtbank met name op de NVIS-uitdraai, waarin onder andere het volgende is opgenomen:
“(-) wordt uitgenodigd door familie (niet aangetoond dmv Nufus)”
“De noemer urgent is toegevoegd omdat (-) aangeeft dat haar nicht ziek is, geopereerd zal worden volgens opm FO, echter kan dat niet worden gestaafd met overgelegde documenten; er worden veel docs overgelegd maar de meeste dateren van 2015/16/17/18. De patientenkaart is wel recent, maar het is onduidelijk in welke staat de nicht verkeerd. De overgelegde documenten geven geen levensbedreigende situatie neer.”
“AANVRAGER VERBLIJFT BIJ : NICHT EN NEEF – DE RELATIE MET DE REFERENT IS AANGETOOND D.M.V. NUFUS: NEE”
Volgens de staatssecretaris was eiseres in bezwaar bekend met de inhoud van deze uitdraai. Eiseres heeft dit niet ontkend. Zij heeft hierop echter niet de familierelatie met haar gestelde nicht noch haar medische problematiek nader onderbouwd. De minister heeft deugdelijk gemotiveerd dat eiseres het doel en de omstandigheden van haar voorgenomen verblijf, namelijk familiebezoek aan haar nicht met een levensbedreigende ziekte, onvoldoende heeft aangetoond.
Heeft eiseres haar voornemen om het grondgebied van de lidstaten tijdig te verlaten aangetoond?
8. De minister weigert het visum ook omdat eiseres haar voornemen om het grondgebied van de lidstaten tijdig, namelijk voor de afloop van de geldigheid van het visum, te verlaten niet heeft aangetoond. Dit motiveert de minister als volgt. De sociale binding van eiseres met Turkije is onvoldoende aangetoond of zeer gering gebleken. Eiseres is jong, ongehuwd en heeft geen kinderen. Gelet daarop heeft zij geen sociale band met Turkije voor wat betreft een eigen gezin waarvoor zij de verantwoordelijkheid draagt. Dat de ouders en overige familieleden van eiseres in Turkije wonen, waardoor haar privé- en gezinsleven zich daar bevindt, is aannemelijk. Maar omdat niet is gesteld of gebleken dat eiseres de zorg heeft voor directe familieleden of in staat zou zijn hen te onderhouden dan wel van zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen die eisers zouden dwingen tijdig naar Turkije terug te keren, levert dit niet een zodanige sociale binding op dat dit waarborgt dat eiseres tijdig het grondgebied van de lidstaten zal verlaten. Ook ontbreekt een wezenlijke economische binding met Turkije. Niet is aangetoond dat eiseres economisch actief is en een regelmatig, substantieel inkomen ontvangt om zelfstandig in haar levensonderhoud te voorzien. Het volgen van een studie maakt niet dat sprake is van een zodanige economische binding met Turkije dat een tijdige terugkeer van eiseres gewaarborgd is te achten. Omdat niet is gebleken van een sociale en economische binding van eiseres met Turkije op grond waarvan zij gehouden is (tijdig) het grondgebied van de lidstaten te verlaten, twijfelt de minister aan de uiteindelijke verblijfsduur en de juistheid van het opgegeven reisdoel.
8.1.
Eiseres is het niet eens met de overweging dat haar voornemen om het grondgebied van de lidstaten vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van het visum te verlaten niet kon worden vastgesteld. Zij wijst er in dat verband op dat zij in Turkije studeert en tijdig moet terugkeren om haar studie voort te kunnen zetten. Ook is volgens haar relevant dat zij bij haar ouders woont en dat haar privé- en gezinsleven zich volledig in Turkije afspelen. Verder wijst het geboekte retourticket er volgens eiseres op dat zij voornemens is Nederland vóór het verstrijken van de geldigheid van het visum te verlaten.
8.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Bij de beoordeling of redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiseres om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum laat de minister zich mede leiden door de intensiteit van de sociale en de economische binding van een aanvrager met het land van herkomst. Al naar gelang de sociale en/of economische binding geringer of juist sterker is, zal ook de twijfel over het voornemen van de aanvrager om tijdig terug te keren toe- of afnemen. De rechter toetst dit oordeel van de minister enigszins terughoudend. Het is bovendien aan de aanvrager om aannemelijk te maken dat de sociale en/of economische binding zodanig is dat op grond daarvan kan worden aangenomen dat een tijdige terugkeer gewaarborgd is.
8.2.1
Ook op dit punt herhaalt eiseres in beroep wat zij in bezwaar naar voren heeft gebracht. De minister is hier in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd op ingegaan. Eiseres gaat in beroep niet specifiek in op wat haar in het bestreden besluit wordt tegengeworpen en waarom zij het daarmee niet eens is. Zo betwist eiseres niet dat zij niet de zorg heeft voor directe familieleden en er geen maatschappelijke verplichtingen bestaan die haar zouden dwingen tijdig naar Turkije terug te keren. Evenmin betwist eiseres dat zij niet economisch actief is en zij geen regelmatig, substantieel inkomen geniet. Over het volgen van een studie in Turkije heeft de minister niet ten onrechte overwogen dat dit (alleen) niet maakt dat sprake is van een zodanige economische binding met dit land dat dit een tijdige terugkeer waarborgt. Dat eiseres een retourticket had geboekt, doet daaraan niet af. De minister kon, onder deze omstandigheden, op voorhand redelijkerwijs twijfelen aan de tijdige terugkeer van eiseres naar haar land van herkomst. Dit standpunt heeft hij voldoende gemotiveerd.
Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij voldoende middelen van bestaan heeft
9. Eiseres voert geen beroepsgronden aan tegen de pas in het bestreden besluit gehanteerde weigeringsgrond dat niet is gebleken of aannemelijk gemaakt dat eiseres over voldoende geld beschikt om tijdens haar verblijf in de kosten van levensonderhoud te voorzien en in staat is de heen- en terugreis te betalen. Dat betekent dat niet in geschil is dat deze weigeringsgrond op eiseres van toepassing is. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat de hiervoor besproken afwijzingsgronden uit artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, sub ii, en onder b, van de Visumcode ieder voor zich al voldoende zijn om de afwijzing van de visumaanvraag te dragen.
Had de staatssecretaris eiseres moeten horen in bezwaar?
10. Eiseres voert verder aan dat de minister haar in het kader van het bezwaar ten onrechte niet heeft gehoord. [5] Eiseres vindt in dit verband relevant dat het besluit van 31 november 2021 summier is gemotiveerd, dat zij in bezwaar uitgebreid heeft gereageerd op dit besluit en dat zij een beroep heeft gedaan op het bestaan van bijzondere (medische) feiten en omstandigheden. De overweging in het bestreden besluit dat zij bepaalde stukken niet zou hebben overgelegd, is volgens eiseres onjuist. Eiseres wijst ook op de klacht die zij in het kader van deze procedure op 12 augustus 2022 bij de minister heeft ingediend.
10.1.
In het verweerschrift overweegt de minister hierover dat het aan eiseres is haar stellingen in de aanvraagfase te voorzien van stukken. Ondanks dat in bezwaar bij eiseres bekend was welke bewijsmiddelen zij moest overleggen, heeft zij dezelfde bewijsstukken ingestuurd als bij de aanvraag en geen nieuwe (medische) stukken overgelegd ter onderbouwing van onder andere de gestelde familierelatie. Ook is niet geconcretiseerd welk belang eiseres had bij horen in bezwaar.
10.2.
In haar aanvullende beroepsgronden voert eiseres nogmaals aan dat ten onrechte is afgezien van het haar horen in bezwaar. [6] Zij heeft in de bezwaarfase kenbaar gemaakt dat zij haar gronden van bezwaar mondeling wilde toelichten. Van een situatie waarbij op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat het aangevoerde in bezwaar niet tot een ander standpunt kan leiden dan in het primaire besluit, was volgens eiseres geen sprake. Er bestond bij de minister kennelijk onduidelijkheid over het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf en de sociale en economische binding van eiseres met haar land van herkomst. Die onduidelijkheden hadden door middel van een hoorzitting opgelost kunnen worden.
10.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris mag slechts van het horen in bezwaar afzien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. [7] Volgens rechtspraak is het horen van een vreemdeling in bezwaar het uitgangspunt is en moet terughoudend worden omgegaan met uitzonderingen op de hoorplicht. [8] Aan het uitgangspunt dat een vreemdeling in bezwaar wordt gehoord, komt bijzonder belang toe in bijvoorbeeld de situatie waarin een vreemdeling in de bezwaarfase nog niet alle relevante informatie en bewijsstukken heeft overgelegd die van hem worden verlangd, of de situatie waarin er - om welke reden dan ook - nog onduidelijkheden over het te beoordelen feitencomplex bestaan. Het komt in die situaties bijzonder belang toe, omdat er veel omstandigheden denkbaar zijn die meebrengen dat een vreemdeling niet alle verzochte informatie kan overleggen en dat met een gehoor deze verzochte informatie boven tafel kan komen of gerezen problemen kunnen worden opgelost.
10.3.1
Gelet op het besluit van 30 november 2021 en wat eiseres daartegen in bezwaar heeft aangevoerd, ook bezien vanuit de hiervoor genoemde gezichtspunten, kon de minister in dit geval redelijkerwijs tot de conclusie komen dat het bezwaar ongegrond was, zonder eiseres in de gelegenheid te stellen daarover te worden gehoord. De minister heeft op de zitting toegegeven dat in het geval van het in het besluit op bezwaar hanteren van een nieuwe afwijzingsgrond, horen in bezwaar in de rede ligt. De rechtbank onderschrijft dit uitgangspunt, zoals dat ook is neergelegd in IND Werkinstructie 2019/16 ‘Horen en mandatering in bezwaar’. Dat leidt echter niet tot een ander oordeel omdat in dit geval sprake is van twee andere afwijzingsgronden (namelijk die uit artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, sub ii, en onder b, van de Visumcode) die, zo volgt uit de overwegingen 7.3 en 8.2.1, het besluit tot afwijzing van de aanvraag konden dragen en ten aanzien waarvan geen aanleiding bestond eiseres daarover te horen.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de aanvraag voor een visum voor kort verblijf in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.T.J. Kouwenberg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Doel en omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet aangetoond.
2.Redelijke twijfel over het voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóor het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum.
3.Niet aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken of in de mogelijkheid te verkeren deze middelen legaal te verkrijgen.
4.Zo blijkt uit HvJEU 19 december 2013, Rahmanian Koushkaki tegen Bundesrepublik Deutschland, ECLI:NL:C:2013:862.
5.Zij doet een beroep op ABRvS 6 juli 2022, waarbij de rechtbank ervan uitgaat dat zij doelt op ECLI:NL:RVS:2022:1918.
6.Zij wijst op Rechtbank Den Haag, zp Utrecht, 15 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3011, waarin wordt verwezen naar de in de vorige voetnoot vermeld uitspraak.
7.Dit volgt uit artikel 8:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.
8.ABRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.