In deze zaak heeft verzoeker, geboren op [geboortedatum] en van Syrische nationaliteit, op 20 juni 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 27 november 2021. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft op 28 april 2023 de asielaanvraag van verzoeker afgewezen. Na deze afwijzing heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken en verzocht om een vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om te reageren op dit verzoek, waarop verweerder heeft gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en dat als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten. In dit geval heeft de rechtbank vastgesteld dat verweerder aan verzoeker tegemoet is gekomen door alsnog een beslissing te nemen op de aanvraag van verzoeker, wat heeft geleid tot de conclusie dat het verzoek om vergoeding van de proceskosten gegrond is.
De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten die verzoeker heeft gemaakt, vastgesteld op € 418,50. Dit bedrag is berekend op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is, aangezien het beroep alleen betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. De uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, en openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.