ECLI:NL:RBDHA:2023:8559

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juni 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
SGR 22/817
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterechte korting op WAO-uitkering door uitbetaling van vakantiedagen na beëindiging dienstverband

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die sinds 1995 werkzaam is bij een kinderopvangorganisatie, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres ontving sinds 2004 een WAO-uitkering en bleef in dienst bij haar werkgever. Na beëindiging van haar dienstverband in 2021, werd haar WAO-uitkering ten onrechte gekort op de uitbetaalde vakantiedagen. De rechtbank oordeelde dat het niet is gebleken dat de uitbetaling van de niet-opgenomen vakantiedagen in 2021 betrekking had op vakantiedagen die vóór de toekenning van de WAO-uitkering waren opgebouwd. Eiseres had de mogelijkheid om eventuele resterende vakantiedagen op te nemen tijdens haar dienstverband na de toekenning van de WAO-uitkering. De rechtbank concludeerde dat de korting op de WAO-uitkering onterecht was en dat er geen schending van het gelijkheidsbeginsel was, aangezien de wetgeving voor WAO-uitkeringen niet onrechtvaardig was toegepast. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/817

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juni 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: R.F. Antes),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: T. Eversteijn).

Procesverloop

In het besluit van 13 september 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiseres te veel voorschot op haar uitkering op grond van Wet op de arbeidsongeschiktheids-verzekering (WAO) heeft ontvangen en een bedrag van € 2.062,55 bruto moet terugbetalen.
In het besluit van 10 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 18 april 2023 op zitting behandeld. Ter zitting zijn verschenen eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Eiseres is sinds 1995 werkzaam bij (een rechtsvoorganger van) de Stichting Kinderopvang 2Samen (de werkgever). Zij ontvangt sinds 2 augustus 2004 een WAO-uitkering, waarna zij in een andere functie werkzaam is gebleven bij de werkgever. Haar inkomsten werden verrekend met haar WAO-uitkering. Op 1 november 2018 heeft zij zich ziek gemeld voor het werk dat zij naast de uitkering deed. De werkgever heeft haar loon doorbetaald tot en met november 2020. Verweerder heeft met ingang van 1 december 2020 een voorschot op de verhoging van haar WAO-uitkering toegekend. In het besluit van 21 december 2020 heeft verweerder bepaald dat eiseres’ WAO-uitkering wordt verhoogd per 24 oktober 2020. Bij de beëindiging van het dienstverband van eiseres op 1 mei 2021 zijn haar resterende vakantiedagen door de werkgever uitbetaald. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat volgens vaste rechtspraak onder ‘inkomen uit arbeid’ bij een WAO-uitkering ook wordt verstaan een nabetaling van niet genoten vakantiedagen. De reden hiervoor is dat de nabetaling van niet genoten vakantiedagen in direct en fiscaal verband staat met het (beëindigde) dienstverband, aldus verweerder.
Het standpunt van eiseres
3. Eiseres voert hiertegen aan dat het beleid van verweerder ten aanzien van uitbetaalde vakantiedagen in dit geval onrechtvaardig is. Eiseres is namelijk direct na de toekenning van de WAO-uitkering in 2004 werkzaam gebleven bij de werkgever, waardoor geen uitbetaling van vakantiedagen heeft plaatsgevonden na de eerste toekenning van de WAO-uitkering. Pas na de beëindiging van haar dienstverband in 2021 heeft uitbetaling van de vakantiedagen plaatsgevonden. Een eerlijke en consequente toepassing van het beleid zou erop neer moeten komen dat de uitbetaling van niet-genoten vakantiedagen éénmaal moet plaatsvinden zonder dat de WAO-uitkering wordt gekort. Volgens eiseres is er sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel, omdat voor uitkeringsgerechtigden op grond van de Werkloosheidswet (WW) of de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) buitenwettelijk begunstigend beleid geldt dat erin voorziet dat de uitbetaling van niet-genoten vakantiedagen éénmaal plaatsvindt zonder dat de WW- of WIA-uitkering wordt gekort.
Het wettelijk kader
4. In artikel 44, eerste lid, WAO is bepaald dat indien degene die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering inkomen geniet doordat hij arbeid is gaan verrichten, de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet of slechts gedeeltelijk tot uitbetaling komt.
5. In artikel 2, eerste lid en onder a, van de Regeling samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkering met inkomen is bepaald dat onder loon als bedoeld in artikel 44, tweede lid, WAO wordt verstaan het loon in de zin van artikel 16 Wet financiering sociale verzekeringen voor de werknemer van die wet, met uitzondering van het loon uit vroegere dienstbetrekking in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964.
Beoordeling door de rechtbank
6. De uitbetaalde vergoeding is aan te merken als inkomen uit arbeid in de zin van artikel 44 WAO. Deze vergoeding staat namelijk in direct verband met het beëindigde dienstverband en is fiscaal aangemerkt als loon uit dienstbetrekking. [1] Indien sprake zou zijn van niet-opgenomen vakantiedagen die zijn opgebouwd vóór 2 augustus 2004, dan zou de uitbetaling daarvan niet gekort worden de WAO-uitkering van eiseres. Het is de rechtbank niet gebleken dat de uitbetaling van de niet-opgenomen vakantiedagen in 2021 ziet op vakantiedagen die zijn opgebouwd vóór de toekenning van de WAO-uitkering. Juist omdat het dienstverband van eiseres na de toekenning van haar WAO-uitkering niet is beëindigd, heeft zij een eventueel restant aan opgebouwde vakantiedagen van vóór de toekenning van de uitkering gedurende (de voortzetting van) haar dienstverband kunnen opnemen. Voor de WIA-uitkering zijn in de artikelen 52, eerste lid, en 61, eerste lid, WIA en artikel 3:2, eerste lid en onder b, Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten vergelijkbare bepalingen opgenomen als hiervoor onder het wettelijk kader is weergegeven voor de WAO-uitkering. Voor de WW-uitkering zijn in artikel 47, eerste lid, WW en artikel 3:2, eerste lid en onder b, Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten vergelijkbare bepalingen opgenomen als hiervoor onder het wettelijk kader is weergegeven voor de WAO-uitkering. Dit betekent dat ook in het geval dat eiseres een WW- of WIA-uitkering toegekend had gekregen, de uitbetaling van de niet-opgenomen vakantiedagen niet op de uitkering wordt gekort indien die vakantiedagen vóór 2 augustus 2004 zijn opgebouwd. Het is de rechtbank niet gebleken dat verweerder voor WW- en WIA-uitkeringsgerechtigden buitenwettelijk begunstigend beleid hanteert dat erin voorziet dat de uitbetaling van niet-genoten vakantiedagen éénmaal plaatsvindt zonder dat de WW- of WIA-uitkering wordt gekort. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres aanvoert geen aanleiding voor het oordeel dat de toepassing van de wet onrechtvaardig uitpakt voor eiseres en ook niet dat er sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel. De beroepsgronden van eiseres slagen niet.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 1 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1182.