ECLI:NL:RBDHA:2023:8605

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
C/09/23/162 F
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissement van Stichting Loods4Woods en bestuurdersaansprakelijkheid

Op 6 juni 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van Stichting Loods4Woods, die per 27 februari 2023 ontbonden was. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. M.J.S. Spanjersberg, heeft een faillissementsaanvraag ingediend, waarbij summierlijk is gebleken van het bestaan van baten uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid. De rechtbank overweegt dat de vennootschap niet correct haar huurovereenkomst heeft beëindigd, ondanks dat de activiteiten per september 2022 zijn stopgezet. De rechtbank stelt vast dat de verweerster, vertegenwoordigd door mr. X. Huijser, niet heeft voldaan aan haar verplichtingen, wat heeft geleid tot een huurachterstand en uiteindelijk tot een ontbinding van de huurovereenkomst door de kantonrechter. De rechtbank concludeert dat er mogelijk nog baten zijn te verwachten, wat aanleiding geeft om het faillissement uit te spreken. De rechtbank benoemt mr. R.G.C. Veneman tot rechter-commissaris en mr. K. Verheij als curator. De uitspraak is gedaan in het kader van de hoofdinsolventieprocedure, zoals bedoeld in de Europese verordening inzake insolventie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team insolventies – enkelvoudige kamer
rekestnummer : C/09/646614 / FT RK 23/345
insolventienummer: C/09/23/162 F
uitspraakdatum : 6 juni 2023
[verzoeker],
h.o.d.n. [handelsnaam verzoeker],
wonende te [woonplaats], [gemeente],
verzoeker,
advocaat: mr. M.J.S. Spanjersberg,
heeft een verzoekschrift met bijlagen ingediend strekkende tot faillietverklaring van:
de per 27 februari 2023 ontbonden rechtspersoon
STICHTING LOODS4WOODS,
vestigingsadres: Antaresstraat 2, 2402 BN te Alphen aan den Rijn.
ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer 74280546,
verweerster,
advocaat: mr. X. Huijser.
Het verzoek is op 30 mei 2023 behandeld in raadkamer. Hierbij is namens verweerster, de heer [bestuurder], vergezeld door mr. X. Huijser en namens verzoeker, mr. M.J.S. Spanjersberg, verschenen en gehoord.
Het faillissement van Stichting Loods4Wood wordt uitgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

Bevoegdheid

De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3, eerste lid, Verordening 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie (herschikking IVO), bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van verweerster in Nederland ligt.

Ontbonden rechtspersoon

Vaststaat dat per 27 februari 2023 in het handelsregister is geregistreerd dat verweerster met ingang van 24 februari 2023 is opgehouden te bestaan omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn. De vennootschap is derhalve ontbonden en opgehouden te bestaan op de wijze als bedoeld in artikel 2:19 lid 4 BW (de zogenoemde ‘turbo-liquidatie’).
Het oordeel van het bestuur van een ontbonden vennootschap dat geen baten meer aanwezig zijn en dat de rechtspersoon derhalve ingevolge artikel 2:19 lid 4 BW is opgehouden te bestaan, is vatbaar voor toetsing door de rechter indien een schuldeiser stelt dat de vennootschap nog baten heeft en diens faillissement aanvraagt. Komt de rechter die op de faillissementsaanvraag beslist tot het oordeel dat summierlijk is gebleken van feiten en omstandigheden die voldoende aannemelijk maken dat er nog baten zijn, dan kan, indien aan de overige vereisten voor faillietverklaring is voldaan, het faillissement worden uitgesproken. De rechtspersoon moet dan geacht worden te zijn blijven bestaan om het faillissement af te wikkelen (Hoge Raad 27 januari 1995, NJ 1995, 579).
Een mogelijke vordering van de rechtspersoon of van de curator jegens de bestuurder is aan te merken als een (potentiële) bate waardoor de vennootschap overeenkomstig het bepaalde in artikel 19 lid 5 BW blijft bestaan om die claim te vereffenen.

Is sprake van kennelijk onbehoorlijk bestuur?

Verzoeker stelt dat verweerster niet aan haar administratieplicht als bedoeld in artikel 2:10 BW heeft voldaan en dat voorts sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur in de zin van artikel 2:138 lid 1 BW omdat het bestuur nalatig is geweest in het treffen van maatregelen ter voorkoming van het oplopen van de schuldenlast van verweerster. Verzoeker wijst er in dat verband op dat tussen partijen per 1 maart 2021 een overeenkomst tot verhuur van een bedrijfsruimte is gesloten. Verweerster heeft met ingang van 1 september 2022 de maandelijkse verschuldigde huurpenningen ad € 865,- niet voldaan. Hierover is zij meermalen aangeschreven en in december 2022 gedagvaard bij de kantonrechter. Dit alles zonder resultaat. Bij onherroepelijk vonnis van 9 maart 2023 heeft de kantonrechter de ontbinding van de huurovereenkomst uitgesproken en is verweerster bevolen het gehuurde binnen 14 dagen te ontruimen. Verweerster heeft niet aan dit vonnis voldaan, waardoor verzoeker een deurwaarder heeft moeten inschakelen om tot ontruiming van de verhuurde bedrijfsruimte te komen. Verweerster heeft verzoeker hierdoor nodeloos op kosten gejaagd wat haar kan worden verweten.
Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij stelt dat sprake is van een overzichtelijke en kleine administratie die keurig is bijgehouden. Verder betwist zij dat zij niet heeft gehandeld als een redelijk denkend bestuurder onder dezelfde omstandigheden zou hebben gedaan. In dit verband wordt aangevoerd dat [bestuurder] (bestuurder van verweerster) in augustus 2022 heeft vernomen dat hij ongeneeslijk ziek is. Verzoeker is hierover continu op de hoogte gehouden. Bij e-mail van 29 augustus 2022 heeft het bestuur de huurovereenkomst willen beëindigen en is de heer [opvolgend bestuurder] naar voren geschoven als kandidaat om de huur van de bedrijfsruimte over te nemen. Het bestuur ging er vanuit dat de kwestie hiermee was geregeld. Dit werd ondersteund door het feit dat de maandelijkse betalingen van [opvolgend bestuurder] ad € 500,- door verzoeker zijn geaccepteerd. Verweerster voert tenslotte aan dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat de onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement. De oorzaak van het faillissement is volgens verweerster niet gelegen in het laten voortbestaan en van de huurovereenkomst, maar in de ziekte van [bestuurder] . Door zijn ziekte kon hij niet meer werken en kon de huur niet worden betaald.

Niet opzegde huurovereenkomst bedrijfsruimte

De rechtbank stelt vast dat in het e-mailbericht van verweerster van 29 augustus 2022 melding wordt gemaakt van de ziekte van De Jong en het definitief stoppen van verweerster. Over opzegging van de huurovereenkomst wordt niet gesproken. Ook uit andere stukken blijkt niet dat verweerster de huur mondeling, dan wel schriftelijk heeft opgezegd. Het naar voren schuiven van de heer [opvolgend bestuurder] , als potentiële nieuwe huurder, kan evenmin als een opzegging worden beschouwd. Verweerster heeft ter zitting aangegeven dat door de ziekte van [bestuurder] haar bedrijfsactiviteiten per september 2022 zijn beëindigd, waardoor geen inkomsten meer werden gegenereerd en er geen geld was om de huur te voldoen. Verweerster heeft niet betwist dat zij na september 2022 meermalen is aangemaand om tot betaling van de huur over te gaan. Evenmin heeft zij betwist dat de dagvaarding en uiteindelijk ook het vonnis van de rechtbank, waarbij de gevorderde ontbinding en ontruiming zijn toegewezen, haar hebben bereikt.
Hoewel de rechtbank begrijpt dat het bestuur van verweerster door de ziekte van [bestuurder] niet meer haar volledige aandacht aan verweerster en het beëindigen van haar activiteiten kon geven, valt het bestuur wel te verwijten dat zij in augustus 2022 of kort nadien niet is overgegaan tot opzegging van de huurovereenkomst. Na ontvangst van de betalingsverzoeken en de dagvaarding had het duidelijk moeten zijn dat deze maandelijkse verplichting van verweerster doorliep. Het is dan ook bijzonder dat in februari 2023 wel wordt overgegaan tot ontbinding van verweerster terwijl haar lopende verplichtingen niet correct zijn beëindigd. Gelet hierop kan de rechtbank niet uitsluiten dat er (potentiële) baten zijn te verwachten wegens een vordering uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid. Het is aan de curator om dit in het faillissement te onderzoeken. Daarnaast heeft verweerster de door verzoeker overgelegde steunvorderingen niet gemotiveerd betwist.
Dit alles maakt dat de rechtbank van oordeel is dat summierlijk is gebleken van het bestaan van (mogelijke) baten en dat aan overige vereisten voor faillietverklaring is voldaan. Het faillissement dient dan ook uitgesproken te worden.

BESLISSING

De rechtbank:
- verklaart,
STICHTING LOODS4WOODS, voornoemd, in staat van faillissement;
- verstaat dat deze insolventieprocedure een hoofdinsolventieprocedure is als bedoeld in artikel 3, eerste lid, Verordening 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie (herschikking IVO);
- benoemt tot rechter-commissaris mr. R.G.C. Veneman
en stelt aan als curator mr. K. Verheij,
advocaat te LEIDEN;
- geeft last aan de curator tot het openen van aan gefailleerde gerichte brieven en telegrammen.
Gewezen door mr. A.C.M. Höppener, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 juni 2023, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kan degene die is verschenen en aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof te Den Haag.