ECLI:NL:RBDHA:2023:8628

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
SGR 21/5153, SGR 21/5154, SGR 21/5155, SGR 22/1565 en SGR 22/4949
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen Individuele Studietoeslag door college van burgemeester en wethouders van Den Haag

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 14 juni 2023 zijn meerdere beroepen van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvragen om Individuele Studietoeslag (IST) door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag behandeld. Eiser had in totaal vijf aanvragen ingediend, die alle zijn afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de afwijzingen terecht zijn, omdat eiser niet heeft meegewerkt aan de noodzakelijke medische keuringen die vereist zijn om te bepalen of hij recht heeft op de studietoeslag. Eiser heeft herhaaldelijk voorwaarden gesteld aan de keuringen, waardoor deze niet hebben plaatsgevonden. De rechtbank concludeert dat het aan het handelen van eiser te wijten is dat er geen medische keuring heeft plaatsgevonden, en dat hij daarmee zijn medewerkingsverplichting heeft geschonden. De rechtbank wijst de verzoeken om schadevergoeding af en veroordeelt eiser in de proceskosten van het college. De beroepen met de zaaknummers SGR 21/5153, SGR 21/5154, SGR 21/5155 en SGR 22/4949 zijn ongegrond verklaard, terwijl het beroep met zaaknummer SGR 22/1565 niet-ontvankelijk is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 21/5153, SGR 21/5154, SGR 21/5155, SGR 22/1565 en SGR 22/4949

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juni 2023 in de zaken tussen

[eiser], uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: voorheen [naam 1] , thans zonder gemachtigde),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: mr. H.A.E. van Soest).

Procesverloop

SGR 21/5153
In het besluit van 7 januari 2021 (primair besluit 1) heeft het college de aanvraag van eiser van 11 november 2020 om Individuele Studietoeslag (IST) op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
In het besluit van 14 juli 2021 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar van eiser tegen primair besluit 1 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen bestreden besluit 1 beroep ingesteld.
SGR 21/5154
In het besluit van 28 oktober 2020 (primair besluit 2) heeft het college de aanvraag van eiser van 9 augustus 2020 om IST afgewezen.
In het besluit van 12 juli 2021 (bestreden besluit 2) heeft het college het bezwaar van eiser tegen primair besluit 2 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen bestreden besluit 2 beroep ingesteld.
SGR 21/5155
In het besluit van 5 augustus 2020 (primair besluit 3) heeft het college de aanvraag van eiser van 23 juni 2020 om IST afgewezen.
In het besluit van 12 juli 2021 (bestreden besluit 3) heeft het college het bezwaar van eiser tegen primair 3 besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen bestreden besluit 3 beroep ingesteld.
SGR 22/1565
In het besluit van 17 september 2021 (primair besluit 4) heeft het college de aanvraag van eiser van 26 juli 2021 om IST buiten behandeling gesteld.
In het besluit van 15 februari 2022 (bestreden besluit 4) heeft het college het bezwaar van eiser tegen primair besluit 4 gegrond verklaard en bepaald dat de aanvraag van eiser alsnog in behandeling moet worden genomen.
Eiser heeft tegen bestreden besluit 4 beroep ingesteld.
SGR 22/4949
In het besluit van 26 november 2021 (primair besluit 5) heeft het college de aanvraag van eiser van 3 oktober 2021 om IST afgewezen.
In het besluit van 11 april 2022 heeft het college het bezwaar van eiser tegen primair besluit 5 niet-ontvankelijk verklaard.
In het besluit van 26 juli 2022 (bestreden besluit 5) heeft het college het besluit van 11 april 2022 vervangen en het bezwaar van eiser tegen primair besluit 5 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen bestreden besluit 5 beroep ingesteld.
Alle zaken
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen beroep op 8 december 2022 op zitting behandeld. Eiser is via een telefonische verbinding (Teams) verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en de uitspraak bepaald op 19 januari 2023.
Op 10 januari 2023 heeft eiser de rechter gewraakt met een wrakingsverzoek dat is gedateerd op 25 december 2022 (het eerste wrakingsverzoek).
Op 6 februari 2023 heeft [naam 1] mede namens eiser per e-mail de rechtbank verzocht om al zijn zaken, waaronder ook de voorliggende zaken, naar een andere rechtbank te sturen en deze zaken door die rechtbank te laten behandelen. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen.
In de tussenbeschikking van 7 februari 2023 heeft de meervoudige wrakingskamer van deze rechtbank bepaald dat het eerste wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer mondeling zal worden behandeld.
Op 13 februari 2023 heeft [naam 1] per e-mail de rechter gewraakt in ruim 50 verschillende hoofdzaken die aanhangig zijn bij de rechtbank, waaronder in zaken van eiser. Onder deze zaken zijn ook alle thans voorliggende procedure (het tweede wrakingsverzoek).
Op 20 februari 2023 is het eerste wrakingsverzoek op zitting behandeld.
Bij beslissing van 28 februari 2023 heeft de wrakingskamer eiser in het eerste wrakingsverzoek niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek en bepaald dat de hier voorliggende hoofdzaken worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.
Op 6 maart 2023 heeft eiser een aanvullend wrakingsverzoek ingediend in het tweede wrakingsverzoek.
Bij beslissing van 22 maart 2023 heeft de wrakingskamer het tweede wrakingsverzoek (d.w.z. het verzoek van 13 februari 2023 en het aanvullende wrakingsverzoek van 6 maart 2023) niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat een volgend wrakingsverzoek in alle zaken waarin nog geen einduitspraak is gedaan, niet in behandeling zal worden genomen. Tevens heeft de wrakingskamer bepaald dat de behandeling van – onder meer – alle hier voorliggende zaken wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.
Op 11 april 2023 heeft eiser verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Op 15 mei 2023 heeft het college op dit verzoek gereageerd.
Vervolgens heeft de rechtbank de uitspraak nader bepaald op heden.
Bij brief van 6 juni 2023 heeft de rechtbank eiser abusievelijk in het beroep met zaaknummer SGR 22/4949 opgeroepen om op de zitting van 6 juli 2023 te verschijnen. Bij brief van 9 juni 2023 heeft de rechtbank deze vergissing hersteld.
Eiser heeft op 12 juni 2023 om 17.00 uur de rechter in de hier voorliggende en enkele andere zaken wederom gewraakt, met de tekst: “Hierbij wraak ik de rechter in deze zaken. In een uitnodiging stuurt hij een hoorzitting voor 6 juli 2023 en in een andere brief wordt er vermeld van een uitspraak in die zaak dat 14 juni jl. volgt . Hierbij kan ik niets anders opmerken dan dat er spraken is van vooringenomen standpunt vooraf überhaupt een hoorzitting heeft plaats gevonden.”
Bij brief van 13 juni 2023 heeft de griffier eiser namens de behandelend rechter als volgt bericht naar aanleiding van het (derde) wrakingsverzoek: “In aanmerking genomen de aangevoerde gronden, passeert de rechtbank het wrakingsverzoek gelet op de beslissing van de wrakingskamer van 22 maart 2023, met nummer C/09/643230 /KG RK 23-267 waarin is bepaald dat een volgend wrakingsverzoek in onder meer deze zaken niet in behandeling zal worden genomen. De uitspraak wordt derhalve op 14 juni 2023 in het openbaar gedaan.”

Overwegingen

Waar gaan deze zaken over?
Alle zaken
1. Eiser heeft bij het college meermalen een aanvraag om IST ingediend. Het gaat in deze zaken om in ieder geval vijf aanvragen in de periode van juni 2020 tot en met oktober 2021. Het college heeft al deze aanvragen afgewezen, dan wel buiten behandeling gesteld.
SGR 21/2153
2.1.
Deze zaak gaat over de aanvraag van 11 november 2020. Het college heeft deze aanvraag in primair besluit 1, zoals gehandhaafd in bestreden besluit 1, afgewezen omdat niet is gebleken van gewijzigde omstandigheden na de eerdere afwijzing in het besluit van 28 oktober 2020.
SGR 21/5154
2.2.
Deze zaak gaat over de aanvraag van 9 augustus 2020. Het college heeft deze aanvraag in primair besluit 2, zoals gehandhaafd in bestreden besluit 2, afgewezen omdat geen medische keuring heeft plaatsgevonden als gevolg van het handelen van eiser of [naam 1] als zaakwaarnemer van eiser. Hierdoor heeft het college niet kunnen vaststellen of eiser aan de voorwaarden voor IST voldoet.
SGR 21/5155
2.3.
Deze zaak gaat over de aanvraag van 23 juni 2020. Het college heeft deze aanvraag in primair besluit 3, zoals gehandhaafd in bestreden besluit 3, afgewezen omdat geen medische keuring heeft plaatsgevonden als gevolg van het handelen van eiser of [naam 1] als zaakwaarnemer van eiser. Hierdoor heeft het college niet kunnen vaststellen of eiser aan de voorwaarden voor IST voldoet.
SGR 22/1565
2.4.
Deze zaak gaat over de aanvraag van 26 juli 2021. Ter beoordeling van de aanvraag heeft het college eiser in de brief van 2 september 2021 verzocht om uiterlijk 10 september 2021 informatie te overleggen. Omdat eiser niet op deze brief van het college heeft gereageerd, heeft het college primair besluit 4 genomen. In bestreden besluit 4 heeft het college het bezwaar van eiser gegrond verklaard omdat het college de verzending van de brief van 2 september 2021 niet aannemelijk kan maken. Het college heeft daarom besloten dat de aanvraag van eiser alsnog in behandeling moet worden genomen.
SGR 22/4949
2.5.
Deze zaak gaat over de aanvraag van 3 oktober 2021. Het college heeft deze aanvraag in primair besluit 5, zoals gehandhaafd bij bestreden besluit 5, afgewezen omdat geen medische keuring heeft plaatsgevonden als gevolg van de door eiser gestelde voorwaarden. Hierdoor heeft het college niet kunnen vaststellen of eiser aan de voorwaarden voor IST voldoet.
De werkwijze van eiser
3.1.
De rechtbank is er uit het gepubliceerde vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 10 oktober 2022 [1] , waarop het college ook in de nu voorliggende procedures een beroep heeft gedaan, mee bekend dat eiser deel uitmaakt van een groep rond [naam 1] , die allen met de gemeente Den Haag en medisch adviseurs van die gemeente, waaronder de GGD, communiceren op een wijze die zowel voor wat betreft de frequentie als de inhoud als onrechtmatig is aan te merken. Uit het vonnis van de voorzieningenrechter blijkt verder dat eiser als inwoner van de gemeente Den Haag de mogelijkheid heeft om gebruik te maken van voorzieningen op basis van onder meer de Participatiewet, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en gemeentelijke verordeningen. Eiser heeft in de afgelopen jaren, in meer of mindere mate, een beroep op diverse voorzieningen gedaan. Eiser dient veelvuldig klachten in bij de gemeente en bij instanties die in opdracht van de gemeente handelen en hij voert bezwaar- en beroepsprocedures. In het kader van dit alles wordt ook veelvuldig telefonisch en per e-mail contact gezocht door of namens eiser. E-mails worden aan verschillende geadresseerden verzonden en zijn afkomstig van verschillende e-mailadressen. Aanvragen en klachten worden ook herhaald ingediend. Tevens worden ingebrekestellingen ingediend en wordt aanspraak gemaakt op dwangsommen op basis van artikel 4:17 van de Awb. In de contacten – zowel telefonisch als schriftelijk – gebruikt eiser geregeld beledigende/dreigende/onheuse taal, waarbij (ook) individuele medewerkers van de gemeente en haar medisch adviseurs persoonlijk worden aangesproken.
3.2.
Blijkens de dossiers is ook in deze zaken van dit alles sprake.
3.3.
De rechtbank is nagegaan of van genoemd vonnis hoger beroep is ingesteld. Daarvan blijkt ten tijde van deze uitspraak geen sprake te zijn. Juridisch betekent dit dat eiser zich bij dit vonnis heeft neergelegd. In deze beroepszaak staat dus vast dat eiser zich tegenover het college onrechtmatig heeft gedragen.
Het standpunt van eiser
4. Eiser stelt zich, kort samengevat en voor zover relevant, op het standpunt dat zijn aanvragen om IST worden afgewezen zonder dat hij eerst wordt gekeurd. Hij bestrijdt de stelling van het college dat hij door zijn houding en gedrag een medische keuring onmogelijk heeft gemaakt. De keuringsinstanties hebben de opdracht zelf teruggegeven. Het college heeft de besluiten genomen om dwangsommen te vermijden. Verder beroept eiser zich op het gelijkheidsbeginsel. Aan [naam 2] (hierna: [naam 2] ) is namelijk IST verstrekt zonder dat hij is gekeurd.
Misbruik van procesrecht
5.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat eiser misbruik van procesrecht maakt. Kort gezegd betoogt het college daartoe dat eiser herhaalde aanvragen indient voor diverse voorzieningen zoals de in deze procedures in geding zijnde IST, maar vervolgens met zijn gedrag en houding de daarvoor noodzakelijke medische keuring frustreert. Daardoor kan de procedure zoals die is geregeld niet op een normale manier worden doorlopen. Op het moment dat eiser een uitnodiging voor een keuring ontvangt, probeert eiser te achterhalen wie de keurende instantie en arts zijn. Deze bestookt hij vervolgens per e-mail en telefoon. Hij dreigt daarbij met (tuchtrechtelijke) klachten, aangiften en dwangsommen en de deskundigheid van de arts wordt in twijfel getrokken. Hierdoor vertraagt hij de besluitvorming van het college, om vervolgens het college in gebreke te stellen en dwangsommen op te eisen. Volgens het college is het eiser dan ook te doen om geldelijk gewin.
5.2.
Voor het niet-ontvankelijk verklaren van beroepen als de onderhavige wegens misbruik van recht zijn zwaarwichtige gronden vereist, aangezien met de niet-ontvankelijkverklaring de betrokkene in feite het recht op toegang tot de rechter wordt ontzegd. Dit geldt temeer wanneer het gaat om een door de burger tegen de overheid aangewend rechtsmiddel, gelet op de - soms zeer verstrekkende - bevoegdheden waarover de overheid beschikt. Alleen als over de zwaarwichtige gronden geen enkele twijfel bestaat, volgt niet-ontvankelijkverklaring. Zwaarwichtige gronden zijn in een geval als dit onder meer aanwezig indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij gegeven zijn, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat van misbruik van procesrecht door eiser in deze gevallen niet kan worden gesproken. Daarvoor is redengevend dat de rechtbank nog niet eerder een inhoudelijke beslissing heeft genomen over deze en soortgelijke aanvragen van eiser.
Wettelijk kader
6.1.
Ingevolge artikel 36b, eerste lid, van de Pw, zoals dit luidde tot 1 april 2022, kan het college op een daartoe strekkend verzoek van een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, gelet op de omstandigheden van die persoon, een individuele studietoeslag verlenen indien hij op de datum van de aanvraag:
a. 18 jaar of ouder is;
b. recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of recht heeft op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;
c. geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft; en
d. door een structurele medische beperking tijdens de studie geen inkomsten kan verwerven.
6.2.
Lid 2 van genoemd artikel bepaalt het college dat bij de beoordeling of recht bestaat op de studietoeslag een geneeskundig advies vraagt, tenzij zonder dit advies vastgesteld kan worden dat recht bestaat op de studietoeslag.
6.3.
Uit lid 4 van dit wetsartikel blijkt dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op de studietoeslag.
6.4.
De in de Pw geregelde IST is een vorm van aanvullende inkomensondersteuning. Daarop zijn van toepassing de rechten en plichten van Hoofdstuk 2 van de Pw. In het bijzonder wijst de rechtbank in dat kader op artikel 17, tweede lid van de Pw, waarin de medewerkingsverplichting is neergelegd. Dat artikellid bepaalt: “De belanghebbende verleent het college desgevraagd de medewerking die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.”
Inhoudelijke beoordeling in alle zaken, in chronologische volgorde van de gedane aanvragen
SGR 21/5155
7.1.
Uit het dossier blijkt het volgende. Ter beoordeling van de aanvraag heeft het college de GGD gevraagd om een medisch advies uit te brengen. Daartoe heeft de GGD eiser opgeroepen voor het spreekuur op 4 augustus 2020. Op 30 juli 2020 had de GGD het college bericht dat de eerdere aanvraag om een medisch advies was komen te vervallen, vanwege een melding in het zogenoemde Gemeentelijk Incidenten Registratiesysteem (GIR). Uit de reactie van de klachtencoördinator OCW van 31 juli 2020, welke als bijlage is gevoegd bij de e-mail van de GGD van 13 augustus 2020 in reactie op een klacht van eiser van 9 augustus 2020, blijkt dat de GGD de afspraak heeft afgezegd omdat eiser voorwaarden heeft gesteld aan de afspraak. Eiser wilde zich (juridisch) laten bijstaan door [naam 1] (aan wie een gebouwverbod voor de GGD was opgelegd), eiser wilde het gesprek opnemen en eiser twijfelt op voorhand aan de arts die de keuring uitvoert. De GGD kan aanvragen voor medische advisering niet verder in behandeling nemen in gevallen waarbij het gedrag van een cliënt de onafhankelijkheid van de GGD in het geding brengt. Als een cliënt op voorhand voorwaarden stelt aan de procedure en/of daarover oordelen uitspreekt, kan de GGD haar onafhankelijkheid niet waarborgen, zodat de opdracht wordt teruggegeven. Vervolgens heeft het college de aanvraag in het primaire besluit afgewezen omdat door eisers handelen, dan wel het handelen van [naam 1] , niet kan worden vastgesteld dat eiser voldoet aan de voorwaarden voor IST. Dit besluit heeft het college in bezwaar gehandhaafd.
7.2.
Het college heeft in redelijkheid om een medisch advies mogen vragen om vast te stellen of eiser aan de voorwaarden voor IST voldoet. Gelet op artikel 17, tweede lid, van de Pw alsmede artikel 36b, vierde lid, van de Pw is eiser verplicht om aan een dergelijk onderzoek mee te werken.
7.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat er geen medische keuring heeft plaatsgevonden, als gevolg waarvan niet is komen vast te staan of in het geval van eiser sprake is van een structurele medische beperking waardoor hij tijdens de studie geen inkomsten kan verwerven. Op grond van hetgeen de rechtbank hiervoor onder 7.1. heeft beschreven, is de rechtbank van oordeel dat het evident aan het handelen van eiser te wijten is dat geen medische keuring heeft plaatsgevonden, terwijl hij op het aanvraagformulier heeft aangekruist te weten dat een dergelijke keuring deel uitmaakt van de procedure. Eiser heeft voorwaarden aan het onderzoek gesteld, als gevolg waarvan de GGD de opdracht aan het college heeft teruggegeven. In hetgeen eiser naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de berichtgeving van de GGD omtrent hetgeen is voorgevallen. De rechtbank concludeert daarom dat eiser door zijn handelen de op hem rustende medewerkingsverplichting van artikel 17, tweede lid, van de Pw alsmede artikel 36b, vierde lid, van de Pw heeft geschonden.
SGR 21/5154
8.1.
Uit het dossier blijkt het volgende. Ter beoordeling van de eerdere aanvraag van 23 juli 2020 heeft het college de GGD gevraagd om een medisch advies uit te brengen. De GGD heeft het college op 30 juli 2020 bericht dat de aanvraag om een medisch advies is komen te vervallen. Daarom heeft het college eiser in het kader van zijn aanvraag van 9 augustus 2020 op 15 oktober 2020 aangemeld bij de Stichting SAP (SAP) voor een medische keuring. Op 16 oktober 2020 heeft SAP de opdracht aan het college teruggegeven. In de e-mail van 16 oktober 2020 schrijft SAP hierover dat op voorhand wordt ingeschat dat er gezien de opstelling van eiser geen objectieve onafhankelijke beoordeling mogelijk is. Eiser heeft geen vertrouwen in SAP en in een verzekeringsgeneeskundige. In de belnotitie van SAP van 3 februari 2021 is dit nader toegelicht. SAP licht toe dat eiser niet wilde meewerken aan de keuring. Door het ontbreken van een locatie in Den Haag heeft SAP voorgesteld om een huisbezoek af te leggen, hetgeen eiser weigerde. Eiser weigerde ook een onderzoek bij het Uwv, omdat de verzekeringsartsen volgens eiser niet onafhankelijk zouden zijn. Vervolgens heeft eiser in een tirade verklaard dat SAP volgens hem niet onafhankelijk was, onder andere omdat een eerdere keuring op verzoek van eiser door SAP werd geweigerd. Met dit alles heeft eiser, volgens SAP, aangegeven geen vertrouwen te hebben in SAP. Eiser heeft hier tijdens de hoorzitting in bezwaar het volgende over verklaard. SAP heeft zelf verklaard nog nooit een keuring voor een aanvraag om IST te hebben gedaan en het Uwv kan dergelijke keuringen niet doen omdat de artsen van het Uwv verzekeringsartsen zijn. Eiser wilde liever geen huisbezoek en zijn ouders, bij wie eiser woont, wilden dat ook niet. Eiser heeft ingestemd met een keuring buiten Den Haag, maar daar moest hij dan wel naartoe worden gebracht. Eiser heeft gevraagd of hij [naam 1] mocht meenemen naar de keuring, maar daarop kreeg hij direct van SAP te horen dat zij eiser niet wilden keuren, aldus eiser.
8.2.
Het college heeft in redelijkheid om een medisch advies mogen vragen om vast te stellen of eiser aan de voorwaarden voor IST voldoet. Gelet op artikel 17, tweede lid, van de Pw is eiser verplicht om aan een dergelijk onderzoek mee te werken.
8.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat er geen medische keuring heeft plaatsgevonden, als gevolg waarvan niet is komen vast te staan of in het geval van eiser sprake is van een structurele medische beperking waardoor hij tijdens de studie geen inkomsten kan verwerven. Op grond van hetgeen de rechtbank hiervoor onder 8.1. heeft beschreven, is de rechtbank van oordeel dat het evident aan het handelen van eiser te wijten is dat geen medische keuring heeft plaatsgevonden, terwijl hij op het aanvraagformulier heeft aangekruist te weten dat een dergelijke keuring deel uitmaakt van de procedure. SAP heeft eiser verschillende opties aangeboden om de medische keuring te laten plaatsvinden, maar door het handelen van eiser en zijn ongefundeerde uitlatingen over zijn vertrouwen in en de onafhankelijkheid van SAP heeft deze keuring niet plaatsgevonden. In hetgeen eiser naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de berichtgeving van de SAP omtrent hetgeen is voorgevallen. De rechtbank concludeert daarom dat eiser door zijn handelen de op hem rustende medewerkingsverplichting van artikel 17, tweede lid, van de Pw alsmede artikel 36b, vierde lid, van de Pw heeft geschonden.
SGR 21/5153
9.1.
Deze zaak heeft betrekking op de afwijzing van een aanvraag om IST, nadat een eerdere aanvraag van 9 augustus 2020 in het besluit van 28 oktober 2020 is afgewezen (SGR 21/5154). Op grond van artikel 4:6 van de Awb is de aanvrager (hier: eiser) gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
9.2.
Uit het dossier blijkt het volgende. Eiser heeft op het door hem ondertekende aanvraagformulier van 11 november 2020 geschreven “nieuwe situatie/omstandigheden”, zonder toe te lichten dat wat deze nieuwe situatie of omstandigheden zijn. In bezwaar heeft eiser verklaard dat hij met een aparte e-mail van 11 november 2020 medische stukken heeft overgelegd waaruit de nieuwe omstandigheden blijken. Tijdens de hoorzitting in bezwaar van 17 mei 2021 is afgesproken dat eiser deze e-mail van 11 november 2020 dezelfde dag nog naar het college zal sturen. Eiser heeft dit niet gedaan. Op 19 mei 2021 heeft een medewerker van de gemeente Den Haag vervolgens telefonisch contact met eiser opgenomen. Tijdens dat gesprek heeft eiser toegezegd de stukken dezelfde dag alsnog naar het college te sturen en de werknemer van het college heeft eiser medegedeeld dat de stukken voor 25 mei 2021 ontvangen moeten zijn. Omdat het college de stukken niet binnen die termijn heeft ontvangen, heeft het college bestreden besluit 1 genomen.
9.3.
De rechtbank toetst aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden of het college zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
9.4.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. [2]
9.5.
Eiser heeft op het aanvraagformulier vermeld dat sprake is van “nieuwe situatie/omstandigheden” zonder die op enige wijze met (medische) stukken te onderbouwen. Het college heeft eiser in bezwaar meerdere keren in de gelegenheid gesteld zijn standpunt te onderbouwen, bijvoorbeeld door de stukken uit de e-mail van 11 november 2020 te overleggen, maar eiser heeft hiervan geen gebruikgemaakt. Ook in beroep heeft eiser deze stukken niet overlegd. Van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zoals hiervoor genoemd, is dan ook niet gebleken. In wat eiser verder heeft aangevoerd, is geen grond gelegen voor het oordeel dat de afwijzing van de aanvraag evident onredelijk is.
9.6.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat het college de aanvraag om IST op grond van artikel 4:6 van de Awb mocht afwijzen. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
SGR 22/1565
10.1.
Deze zaak gaat over de aanvraag van 26 juli 2021. Ter beoordeling van de aanvraag heeft het college eiser in een brief van 2 september 2021 verzocht om uiterlijk 10 september 2021 informatie te overleggen. Eiser heeft niets overgelegd.
10.2.
De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de zaak, omdat het college met het bestreden besluit is tegemoetgekomen aan zijn bezwaar.
10.3.
Uit vaste rechtspraak volgt dat pas sprake is van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een periode die al verstreken is, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode.
10.4.
Eiser wenst met zijn beroep, onder andere, te bereiken dat het college alsnog een besluit neemt op zijn aanvraag. Het college heeft met een besluit van 9 maart 2022, dat geen onderwerp van deze procedure is, alsnog een besluit op eisers aanvraag genomen. Eiser heeft het doel wat hij met deze procedure nastreeft, een besluit op zijn aanvraag, dus reeds bereikt. Hierin is dus geen belang bij het beroep gelegen.
10.5.
Wat betreft eisers betoog dat het college een dwangsom heeft verbeurd, stelt de rechtbank vast dat zij in de uitspraak van 16 januari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:525, reeds heeft geoordeeld dat het college terecht heeft besloten dat hij geen dwangsom heeft verbeurd. Dit kan in deze procedure niet opnieuw worden beoordeeld, zodat hierin evenmin een belang van eiser bij dit beroep is gelegen.
10.6.
De rechtbank concludeert dat eiser geen procesbelang heeft. De rechtbank zal het beroep in deze zaak daarom niet-ontvankelijk verklaren.
SGR 22/4949
11.1.
Deze zaak gaat over de aanvraag van 3 oktober 2021. Uit het dossier blijkt het volgende. In het kader van eerdere aanvragen heeft het college de GGD en stichting SAP gevraagd om een medisch advies. Omdat deze keuringsinstanties door het handelen van eiser niet tot het geven van een medisch advies zijn gekomen, heeft het college ter beoordeling van de aanvraag waar het in deze zaak om gaat JPH-consult op 9 november 2021 gevraagd om een medisch advies uit te brengen. Op 19 november 2021 heeft JPH-consult de opdracht van het college teruggegeven, omdat eiser weigerde om gekeurd te worden door een basisarts en JPH-consult niet aan zijn eis kon voldoen om de keuring door een specialist te laten verrichten. Vervolgens heeft het college de aanvraag in het primaire besluit afgewezen. Dit besluit heeft het college in bezwaar gehandhaafd.
11.2.
Het college heeft in redelijkheid om een medisch advies mogen vragen om vast te stellen of eiser aan de voorwaarden voor IST voldoet. Gelet op artikel 17, tweede lid, van de Pw is eiser verplicht om aan een dergelijk onderzoek mee te werken.
11.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat er geen medische keuring heeft plaatsgevonden, als gevolg waarvan niet is komen vast te staan of in het geval van eiser sprake is van een structurele medische beperking waardoor hij tijdens de studie geen inkomsten kan verwerven. Op grond van hetgeen de rechtbank hiervoor onder 11.1. heeft overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het evident aan het handelen van eiser te wijten is dat geen medische keuring heeft plaatsgevonden, terwijl hij op het aanvraagformulier heeft aangekruist te weten dat een dergelijke keuring deel uitmaakt van de procedure. Eiser heeft voorwaarden aan het onderzoek gesteld, als gevolg waarvan JPH-consult de opdracht aan het college heeft teruggegeven. De rechtbank ziet geen grond voor het stellen van de voorwaarden zoals eiser heeft gedaan. Niet is gebleken waarom in eisers geval een basisarts niet over de vereiste deskundigheid zou beschikken om de keuring in het kader van de IST te verrichten. Verder ziet de rechtbank in hetgeen eiser naar voren heeft gebracht geen aanleiding om te twijfelen aan de berichtgeving van JPH-consult omtrent hetgeen is voorgevallen. De rechtbank concludeert daarom dat eiser door zijn handelen de op hem rustende medewerkingsverplichting van artikel 17, tweede lid, van de Pw alsmede artikel 36b, vierde lid, van de Pw heeft geschonden.
11.4.
Van schending van de hoorplicht van artikel 7:2 van de Awb, zoals door eiser bepleit, is in deze zaak geen sprake. Op 14 juli 2022 heeft een medewerker van het college per brief de telefonische afspraak bevestigd dat de hoorzitting op 18 juli 2022 telefonisch zal plaatsvinden. Op het afgesproken tijdstip heeft deze medewerker tweemaal zonder succes geprobeerd eiser te bereiken. Het college heeft eiser aldus in de gelegenheid gesteld te worden gehoord en daarmee aan de hoorplicht voldaan. Dat eiser daar geen gebruik van heeft gemaakt, is zijn eigen keuze.
11.5.
Eiser heeft de rechtbank verzocht om uitspraak te doen over de volgens hem door het college verbeurde dwangsommen. Eiser heeft echter niet gesteld, laat staan onderbouwd, dat hij het college in het kader van de aan deze zaak voorafgegane aanvraag of bezwaarprocedure in gebreke heeft gesteld en er een besluit als bedoeld in artikel 4:18 van de Awb is genomen. De rechtbank gaat daarom aan dit betoog van eiser voorbij.
In alle zaken
12.1.
Eiser heeft oordelen van de ombudsman, van de Geschillencommissie Publieke Gezondheid van 25 november 2021 en van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg van 23 maart 2022 overgelegd. Dit betreffen oordelen op klachten van andere personen dan eiser. Deze hebben dus geen betrekking op deze zaken. De rechtbank gaat daarom aan deze oordelen voorbij. Aan de uitspraak van de rechtbank van 8 oktober 2021 (SGR 21/4475), zoals gerectificeerd op 8 november 2021 inzake het niet tijdig beslissen door het college op een aanvraag van eiser om een parkeervoorziening hecht de rechtbank evenmin waarde. Ook deze uitspraak heeft geen betrekking op het in deze beroepen te beoordelen geschil; een parkeervoorziening is immers niet hetzelfde als de op de Pw gebaseerde IST.
12.2.
Eiser heeft een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Eiser kent [naam 2] die, zo constateert de rechtbank op basis van het in 3.1 genoemde vonnis, net als eiser onderdeel uitmaakt van de groep rond [naam 1] . Aan [naam 2] zou zonder medische keuring IST zijn toegekend. Eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. De enkele omstandigheid dat - in de coronaperiode - aan [naam 2] zonder keuring IST zou zijn toegekend, wat daar ook van zij, is onvoldoende om te oordelen dat sprake is van (nagenoeg) gelijke gevallen op grond waarvan eiser ook IST moet worden verstrekt. Voor zover de gestelde toekenning van IST aan [naam 2] op een fout van het college zou berusten, is het college overigens niet verplicht die fout opnieuw te maken.
Bewijslastverdeling
13.1
De rechtbank wijdt hierna nog enkele overwegingen aan de bewijslastverdeling in het kader van eisers aanvragen om IST.
13.2
Zoals hiervoor onder het kopje Wettelijk kader weergegeven, is de IST een in de Pw geregelde aanvullende inkomensvoorziening, die kan worden toegekend aan aanvragers die een structurele medische beperking hebben. De regeling is bedoeld om gemeenten de mogelijkheid te bieden om aan mensen van wie is vastgesteld dat ze structurele medische beperkingen hebben, een individuele studietoeslag te verstrekken als ze studeren.
13.3
Eiser, als aanvrager van de IST, moet in het kader van de Pw aannemelijk maken dat hij aan de voorwaarden voor toewijzing van zijn aanvraag voldoet. Dat wil zeggen dat hij aannemelijk moet maken dat hij door een structurele medische beperking tijdens de studie geen inkomsten kan verwerven. Daarbij heeft te gelden dat onder een medische beperking in het kader van de beoordeling van het recht op een studietoeslag zowel een fysieke als psychische beperking wordt verstaan. De beperking moet structureel van aard en voldoende ernstig zijn dat er een rechtstreeks verband kan worden gelegd tussen het gebrek en het niet in staat zijn van het verwerven van inkomsten door betrokkene naast de studie. Het vereiste dat de medische beperking een structureel karakter heeft betekent dat bij de beoordeling in ieder geval van belang is dat met betrekking tot de medische beperking geen verbetering te verwachten valt binnen een afzienbare termijn. Een gebroken been of een medische ingreep met bijvoorbeeld een hersteltermijn van een half jaar wordt niet als structurele medische beperking aangemerkt.
13.4
De Pw legt een onderzoeksplicht op aan het college door te bepalen dat het college bij de beoordeling of recht bestaat op de studietoeslag een geneeskundig advies vraagt.
13.5
Tegenover de onderzoeksplicht van het college staat de medewerkingsplicht van eiser, zoals die is opgenomen in artikel 17, tweede lid van de Pw en verder is ingevuld door artikel 36b, vierde lid, van de Pw, dat bepaalt de belanghebbende (hier: eiser) aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op de studietoeslag. Daaronder vallen uiteraard ook alle relevante medische gegevens.
13.6
Zoals hiervoor in de inhoudelijke beoordeling is overwogen, heeft het college in de hier voorliggende zaken ten minste driemaal om een medisch advies gevraagd, maar is geen enkele keer een medisch advies tot stand gekomen. Zoals eveneens uit de beoordeling blijkt, is dat eiser te verwijten doordat hij de medewerkingsverplichting die in de Pw is opgenomen, heeft geschonden.
13.7
Meer in het bijzonder en in het kader van de bewijslastverdeling merkt de rechtbank nog op dat eiser blijkens de - zeer omvangrijke - dossiers de strategie heeft ontwikkeld om ervoor te zorgen dat er geen keuring plaatsvindt, dit (kennelijk) vanuit de gedachte dat als er geen keuring plaatsvindt de IST wel moet worden toegekend, zoals bij [naam 2] het geval is geweest. Die gedachte is tegen de achtergrond van de bewijslast die op eiser rust, onjuist.
13.8
Verder blijkt uit de stukken en is ook ter zitting gebleken dat eiser geen (volledig) antwoord geeft op vragen over medische beperkingen, ook niet als die door de rechtbank worden gesteld. Eiser gaat er daarbij (kennelijk) van uit dat het gaat om gegevens die onder het medisch geheim vallen. Dat is niet correct. De rapporten van bijvoorbeeld keuringsartsen, re-integratiebureaus, arbeidsdeskundigen alsmede functionele mogelijkhedenlijsten of eventuele Wmo-beschikkingen zijn documenten waarin beperkingen of een duiding van klachten of aandoeningen zijn opgenomen en waarin nauwelijks medische gegevens staan. Zolang het gaat om uitkeringen, arbeidsongeschiktheidspercentages, medische beperkingen, medische mogelijkheden, functionele mogelijkheden, arbeidsbelasting en dergelijke is in een procedure als deze geen sprake van medisch geheim. Slechts indien medische diagnoses of strikt medische informatie zoals uitslagen van medische onderzoeken of tests zouden worden opgevraagd of besproken, zal dat het geval (kunnen) zijn, waarbij nog altijd moet worden afgewogen hoe een weigering tot antwoorden zich verhoudt tot eisers plicht om aan de beoordeling medewerking te verlenen.
13.9
Eiser heeft in de omvangrijke dossiers en ter zitting verder geen enkele concrete informatie overgelegd waaruit de door hem gestelde medische beperkingen zouden kunnen blijken. De enkele stelling dat bij eiser sprake is van psychische en/of fysieke klachten, zoals problemen bij het lopen, is daartoe volstrekt onvoldoende. Ter zitting heeft eiser nog verklaard dat hij van de trap is gevallen en er nieuwe medische beperkingen bij zijn gekomen. Dit zou door de huisarts zijn vastgesteld. Stukken ter onderbouwing van deze verklaring, zoals een brief van de huisarts, ontbreken. Gelet hierop concludeert de rechtbank dat eiser ook op geen enkele manier heeft onderbouwd dat sprake is van nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden en per wanneer dat dan het geval zou zijn. Daarbij komt nog dat, als er al sprake zou zijn van medische beperkingen (veronderstellenderwijs: door een val van een trap) ook nog medisch zou moeten worden vastgesteld of dat leidt tot structurele medische beperkingen, en zo ja, voor hoe lang dan.
Tussenconclusie
14.1.
Uit het voorgaande volgt dat het in alle zaken aan eiser is te wijten dat hij niet is gekeurd en dat hij voorts op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat hij aan de voorwaarden voor toewijzing van zijn aanvragen om IST voldoet.
14.2.
De beroepen zijn ongegrond, met uitzondering van het beroep in de zaak met nummer SGR 22/1565; dat beroep is niet-ontvankelijk.
Verzoek om schadevergoeding
15. Eiser heeft in zijn brief van 29 november 2022 in alle zaken verzocht om vergoeding van deurwaarderskosten. Ook heeft eiser het college aansprakelijk gesteld voor gevolgschade. De rechtbank merkt dit aan als een verzoek om schadevergoeding. Reeds gelet op de conclusie van de rechtbank dat de beroepen van eiser ongegrond dan wel niet-ontvankelijk zijn en van onrechtmatige besluiten dus geen sprake is, wijst de rechtbank dit verzoek van eiser af.
Proceshouding en proceskosten
16. Het college heeft verzocht om eiser in de zaken te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
16.1.
Weliswaar is er naar het oordeel van de rechtbank in deze zaken geen aanleiding om de beroepen niet-ontvankelijk te verklaren op de grond dat sprake is van misbruik van procesrecht wegens kwade trouw, wijst de rechtbank erop dat eiser op grond van artikel 8:75, eerste lid, derde volzin, van de Awb wel in de kosten van het college kan worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan in dit geval sprake. Zij motiveert dat hierna.
16.2.
De omvangrijke procesdossiers bevatten grote aantallen door eiser (dan wel zijn voormalige gemachtigde) aan de rechtbank gezonden of gemailde ongeordende brieven, door het lettertype nagenoeg onleesbare e-mails, handgeschreven aanvullingen op berichten, vage foto’s van (incomplete) documenten en stukken die op andere personen, andere onderwerpen en andere zaken betrekking hebben, alsmede scheldpartijen en tirades in de richting van het college/de gemeente Den Haag en haar medewerkers. Daarbij komt dat eiser (en zijn voormalige gemachtigde) de rechtbank voortdurend belaagt met verzoeken, eisen, verboden, e-mails en telefoontjes. Met die werkwijze schept eiser in de beroepsprocedures doelbewust een administratieve chaos voor de rechtbank (en overigens ook het college). In de door de President van de rechtbank op 24 januari 2023 aan eiser opgelegde communicatiemaatregel heeft de President het aldus verwoord: “Mij is gebleken dat de u in de afgelopen weken tientallen keren contact hebt gezocht met de rechtbank. In de zaken die op 8 december 2022 op zitting stonden zijn verschillende klachten, verzoeken en inmiddels ook wrakingsverzoeken door u ingediend. Deze zijn verzonden naar het klachtenbureau en de administratie, soms alleen per e-mail, soms per brief, soms beide (in dat laatste geval: soms op dezelfde datum en soms op een andere datum). U uit zich in deze berichten niet altijd helder, wat tot gevolg heeft dat het voor de medewerkers van de rechtbank soms niet duidelijk is wat u bedoelt. Deze manier van procederen leidt tot een onwenselijke vertraging van de behandeling van de beroepen. De rechtbank wil daar niet aan meewerken. Ook herhaalde klachten over rechterlijke beslissingen vergen een onevenredige belasting van medewerkers van de rechtbank.” De laatste hier geciteerde zin heeft, zo merkt de rechtbank op, betrekking op de afwijzing van eisers meermalen gedane verzoeken om aanhouding van de zitting van 8 december 2022 en dat de rechter de verschillende zaken waarin thans uitspraak wordt gedaan tijdens één zitting heeft behandeld.
Al met al heeft eiser met zijn werkwijze een volstrekt onredelijk, onnodig en veel te onevenredig beroep op de (beperkte) tijd en capaciteit van de rechtbankorganisatie gedaan.
16.3.
Zoals al overwogen onder het kopje Bewijslastverdeling, rijst uit de werkwijze van eiser en de stukken in alle dossiers voorts het beeld op van iemand die IST wil verkrijgen zonder dat het college een medisch-inhoudelijk advies heeft ontvangen over de vraag of al dan niet sprake is van een structurele medische beperking en dus of daarop wel recht bestaat. Aanvragen worden steeds opnieuw gedaan, met volstrekt ontoereikende toelichtingen over nieuwe omstandigheden, die geen enkele keer met enig bewijs zijn onderbouwd en op vragen hierover wordt niet of nauwelijks (inhoudelijk) gereageerd. [3] Aldus gaat het eiser er blijkbaar niet om dat het college door de weigeringen of het buiten behandeling stellen onrecht zou hebben begaan dat herstel behoeft, maar is de rechtbank de instantie waar eiser misschien nog de zo gewenste IST van € 150,- per maand kan verkrijgen. Eiser procedeert daarbij op uiterst kwalijke wijze, met als doel de inhoudelijke beoordeling te laten ondersneeuwen door de enorme hoeveelheden niet ter zake doende e-mails, brieven, pakketten met stukken, klachten en andere berichten. Eiser wijst er in dat kader zelfs expliciet op dat [naam 2] , hiervoor meermalen genoemd, wel een IST heeft gekregen zonder gekeurd te zijn; dat wil eiser ook.
16.4.
Inhoudelijk krijgt eiser in deze zaken dus de door hem gewenste beoordeling van de rechtbank; zijn wijze van procederen om tot deze uitspraak te komen is blijkens al het voorgaande echter zo kennelijk onredelijk dat de gevolgen daarvan naar het oordeel van de rechtbank voor eisers rekening moeten komen. Daarom zal de rechtbank gebruik maken van de haar in artikel 8:75, eerste lid, van de Awb gegeven bevoegdheid om eiser in de proceskosten te veroordelen. Naar het oordeel van de rechtbank is, omdat het in wezen gaat om één voortdurende aanvraag voor twee schooljaren (2020/2021 en 2021/2022), het college één verweerschrift heeft ingezonden en op zitting de zaken tegelijkertijd zijn behandeld, sprake van samenhangende zaken zoals bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Dit betekent dat eiser voor de zaken éénmaal en niet in alle zaken afzonderlijk de forfaitaire proceskostenvergoeding dient te betalen. Omdat sprake is van 5 samenhangende zaken wordt de vergoeding op grond van Bijlage C2 van het Bpb met een factor 1,5 verhoogd.
Redelijke termijn
17. Eiser heeft in al zijn zaken verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
De vraag of de redelijke termijn is overschreden moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Uitgangspunt is dat de behandeling door de rechtbank niet binnen een redelijke termijn is geweest, als de uitspraak niet binnen twee jaar na – in dit geval – de ontvangst van het verzoekschrift is gedaan. Er kunnen bijzondere omstandigheden zijn om daarvan af te wijken. Uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens volgt dat bij de beoordeling van de vraag of sprake is van bijzondere omstandigheden van belang zijn de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van eiser gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van eiser. Als de rechtbank van oordeel is dat gelet op de specifieke omstandigheden van het geval geen immateriële schade is geleden, moet zij dat uitdrukkelijk motiveren.
17.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser gelet op de specifieke omstandigheden van het geval in deze zaken geen immateriële schade heeft geleden. De proceshouding van eiser in zowel de bezwaarfase (de primaire fase is geen onderdeel van de beoordeling van de redelijke termijn) als in beroep maakt naar het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van immateriële schade. De rechtbank wijst daarbij op al hetgeen zij hiervoor heeft overwogen over de wijze waarop eiser deze procedures heeft gevoerd. Eiser heeft zich onrechtmatig gedragen in (onder meer) de bezwaarfase, zo staat in deze zaken vast. In de beroepsfase heeft eiser geen enkele medische informatie in het geding gebracht, maar slechts losse stellingen geponeerd over (gewijzigde) medische omstandigheden. Eiser communiceert ook met de rechtbank op kwalijke wijze, die ervoor zorgt dat een administratieve chaos ontstaat, in de hoop dat daardoor geen inhoudelijk oordeel tot stand komt en de rechtbank, min of meer ten einde raad en met voorbijgaan aan de bewijsregels, maar een IST toekent of een keuring beveelt, liefst onder toekenning van (maximale en verhoogde) dwangsommen en vergoeding van op geen enkele wijze onderbouwde schade.
Ook na de zitting hebben zich nog vergelijkbare procedurele gebeurtenissen voorgedaan. Zo zijn in deze zaken twee, elkaar opvolgende wrakingsverzoeken gedaan na de zitting. In de beslissing op het tweede wrakingsverzoek heeft de meervoudige wrakingskamer beslist dat eiser het middel van wraking gebruikt met geen ander doel dan het frustreren van de voortgang van de procedures, zodat sprake is van misbruik van het recht om de rechter te wraken. Naar het oordeel van de rechtbank is ook hiermee sprake van een bijzondere omstandigheid die maakt dat geen sprake is van immateriële schade. Ieder ander oordeel zou betekenen dat het indienen van wrakingsverzoeken met het enkele doel de voortgang van procedures te frustreren, zou kunnen leiden tot een immateriële schadevergoeding.
De overige door het EHRM onderscheiden omstandigheden maken dit alles niet anders. De hier voorliggende aanvragen om en beoordeling van IST zijn in de kern eenvoudige zaken over een heldere wettelijke regeling die is bedoeld om gehandicapte studenten een financieel steuntje in de rug te kunnen geven. In deze zaken heeft het college in de door eiser geschapen administratieve puinhoop van alle achtereenvolgens en door elkaar heen gedane aanvragen en onder eisers aanhoudende intimidatie, voor zover mogelijk correct gehandeld. Het getroffen belang van eiser (zonder medische beoordeling een IST kunnen ontvangen, waarvan dan niet vaststaat of hij daarop recht heeft) valt daarbij in het niet.
Conclusie en gevolgen
18. De beroepen met zaaknummers SGR 21/5153, SGR 21/5154, SGR 21/5155 en SGR 22/4949 zijn ongegrond. Het beroep met zaaknummer SGR 22/1565 is niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de bestreden besluiten in stand blijven. De verzoeken om schadevergoeding worden afgewezen.
19. Het college krijgt een vergoeding van zijn proceskosten. Eiser moet deze vergoeding betalen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.511,- (1 punt voor het indienen van het verweerschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,-, een wegingsfactor 1,0 en een verhoging met factor 1,5 in verband met vijf samenhangende zaken).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart de beroepen in de zaken met zaaknummers SGR 21/5153, SGR 21/5154, SGR 21/5155 en SGR 22/4949 ongegrond;
  • verklaart het beroep in de zaak met zaaknummer SGR 22/1565 niet-ontvankelijk;
  • wijst de verzoeken om schadevergoeding in alle zaken af;
  • veroordeelt eiser in de proceskosten van het college, te betalen aan de gemachtigde van het college, tot een bedrag van € 2.511,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

2.Zie de uitspraak van de CRvB van 11 april 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:666.
3.Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 19 december 2001, ECLI:NL:CRVB:2001:AD8133.