ECLI:NL:RBDHA:2023:8655
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bewaring van een Poolse vreemdeling en de rechtmatigheid van de maatregel
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 mei 2023 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de bewaring van een Poolse vreemdeling, eiser, die in Nederland verblijft. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, had op 16 april 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 25 april 2023 heeft eiser afstand gedaan van zijn recht om in persoon te worden gehoord, en zijn gemachtigde heeft de beroepsgronden schriftelijk ingediend.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de ophouding en overname van eiser rechtmatig zijn geweest. Eiser was op 15 april 2023 strafrechtelijk aangehouden en had geen rechtmatig verblijf in Nederland. De rechtbank oordeelt dat het bellen met de IND tijdens het strafrechtelijk voortraject zorgvuldig is geweest en in het belang van eiser. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het gehoor voorafgaand aan de maatregel voldoende zorgvuldig heeft plaatsgevonden, ondanks de stelling van eiser dat hij onder invloed van drugs was en de drangbeschikking niet had begrepen.
De rechtbank heeft de gronden van de maatregel van bewaring beoordeeld en geconcludeerd dat deze op goede gronden zijn opgelegd. Eiser heeft niet aangetoond dat de gronden onjuist zijn. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld bij de uitzetting van eiser naar Polen. Eiser's verzoek om een lichter middel werd afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel was dat de belangen van de openbare orde zwaarder wegen dan de persoonlijke omstandigheden van eiser. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.