ECLI:NL:RBDHA:2023:8721

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2023
Publicatiedatum
16 juni 2023
Zaaknummer
NL22.7784
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op basis van familieleven en belangenafweging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, een Marokkaanse vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, met als doel verblijf als familie- of gezinslid op grond van artikel 8 van het EVRM. De aanvraag werd afgewezen omdat de eiseres niet beschikte over een geldige machtiging voor voorlopig verblijf (mvv) en verweerder stelde dat er geen sprake was van een beschermenswaardig familieleven. De eiseres en haar dochter, die als referente fungeerde, werden op 8 november 2022 gehoord door een ambtelijke commissie. De rechtbank heeft het beroep op 15 mei 2023 behandeld, waarbij de eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en de referente aanwezig was.

De rechtbank overwoog dat de verweerder een belangenafweging had gemaakt, waarbij het belang van de Nederlandse Staat bij een restrictief migratiebeleid werd afgewogen tegen het belang van de eiseres bij het uitoefenen van haar recht op familie- of gezinsleven. De rechtbank concludeerde dat de verweerder niet ten onrechte had overwogen dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen de eiseres en haar referente. De rechtbank oordeelde dat de verweerder voldoende had gemotiveerd dat de belangen van de Staat zwaarder wogen dan die van de eiseres, en dat de afwijzing van de verblijfsvergunning terecht was.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde de verweerder in de proceskosten van de eiseres tot een bedrag van € 1.674, en bepaalde dat het door de eiseres betaalde griffierecht van € 184 vergoed moest worden. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden geraadpleegd via rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.7784

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiseres

v-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. R. Aboukir),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman).

Procesverloop

In het besluit van 21 mei 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid op grond van artikel 8 van het EVRM [1] ’ afgewezen.
In het besluit van 5 april 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar hiertegen ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Eiseres en haar dochter [Naam 2] (referente) zijn op 8 november 2022 gehoord door de ambtelijke commissie.
Verweerder heeft hierna een aanvullend besluit genomen, waarna eiseres aanvullende beroepsgronden heeft ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 15 mei 2023 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Daarnaast was referente aanwezig. Als tolk is verschenen M. Ajouaou. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [Geboortedatum] en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Zij heeft op 2 maart 2021 een aanvraag ingediend voor een reguliere verblijfsvergunning met als verblijfsdoel ‘verblijf bij familie- of gezinslid’. Zij wenst bij referente en haar kleindochter te verblijven.
2. In het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat eiseres niet beschikt over een geldige machtiging voor voorlopig verblijf (mvv). Verweerder stelt dat uitzetting niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM, waardoor eiseres niet wordt vrijgesteld van het mvv-vereiste. Volgens verweerder is er namelijk geen sprake van beschermenswaardig familieleven tussen eiseres en referente en tussen eiseres en haar kleindochter. Verder kan eiseres geen rechten ontlenen aan het arrest Chavez-Vilchez [2] , nu niet is gebleken van daadwerkelijke zorg- en opvoedtaken. Verweerder handhaaft dit standpunt in het bestreden besluit. In het aanvullende besluit heeft verweerder een belangenafweging in de zin van artikel 8 van het EVRM gemaakt. Deze heeft hij in het nadeel van eiseres laten uitvallen.
3. Eiseres meent dat verweerder ten onrechte geen beschermenswaardig familieleven heeft aangenomen tussen eiseres en referente en de kleindochter. Als gevolg van de medische problematiek van referente, wordt de kleindochter dagelijks verzorgd door eiseres. Als referente een epileptische aanval krijgt, is eiseres de aangewezen persoon die noodzakelijke hulp verleent. Hiermee heeft eiseres ook aangetoond dat zij de daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken van de kleindochter vervult. Ter onderbouwing heeft eiseres een mail overgelegd van de wijkverpleegkundige. Verder kan van referent niet gevergd worden private zorg in te kopen, omdat de kosten daarvoor te hoog zijn. Ook kan niet worden verlangd dat de partner van referente de zorg op zich zal nemen, omdat hij een eigen onderneming heeft die hij draaiende moet houden. Er is volgens eiseres dan ook sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie en de belangenafweging is ten onrechte in het nadeel van haar uitgevallen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Beoordelingskader
4. Op grond van artikel 8, eerste lid, van het EVRM, heeft eenieder recht op respect van zijn familie- en gezinsleven. Op grond van het tweede lid moet verweerder beoordelen of sprake is van een gerechtvaardigde inbreuk op dit recht. Daartoe moet verweerder een belangenafweging uitvoeren, waarbij het belang van de Nederlandse Staat bij het voeren van een restrictief migratiebeleid wordt afgewogen tegen eiseres belang bij het uitoefenen van haar recht op familie- of gezinsleven in Nederland.
5. Het is vaste rechtspraak van het EHRM [3] dat pas kan worden gesproken van een door artikel 8 van het EVRM beschermend familie- of gezinsleven tussen ouders en hun meerderjarige kinderen, als er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Hiervoor moet sprake zijn van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Ten aanzien van de kleindochter van eiseres geldt dat tussen haar en eiseres sprake moet zijn van hechte persoonlijke banden om te kunnen spreken van een door artikel 8 van het EVRM beschermd familieleven. Bij de beoordeling hiervan kunnen elementen als financiële of materiële afhankelijkheid, emotionele afhankelijkheid, samenwoning, de gezondheid van een van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst van belang zijn. Verder mag verweerder bij deze beoordeling zwaarwegend, maar niet doorslaggevend gewicht toekennen aan het antwoord op de vraag of er een reële mogelijkheid bestaat dat ook andere familieleden of derden de door het afhankelijke familielid benodigde zorg geven. Als eenmaal het bestaan van een door artikel 8 van het EVRM beschermd familie- en gezinsleven is vastgesteld, moet worden beoordeeld of een vreemdeling vanwege dat familie- of gezinsleven ook moet worden toegelaten tot Nederland. Daarvoor moet verweerder een belangenafweging maken waarbij hij alle relevante feiten en omstandigheden betrekt.
6. In de uitspraak van de Afdeling [4] van 13 juli 2022 [5] is overwogen dat bij de hiervoor bedoelde belangenafweging dezelfde feiten en omstandigheden van belang zijn, als die bij de beantwoording van de vraag naar een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Die vraag naar de feitelijke band tussen de betrokkenen staat daarom niet los van de belangenafweging. Gelet op die verwevenheid heeft de Afdeling – anders dan voorheen – geoordeeld dat verweerder niet mag volstaan met de vaststelling of al dan niet beschermenswaardig familieleven bestaat, maar dat hij altijd een belangenafweging moet uitvoeren, waarbij hij alle relevante feiten en omstandigheden moet betrekken. De rechtbank toetst zonder terughoudendheid of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en toetst met enige terughoudendheid welk gewicht hij daaraan in de belangenafweging heeft toegekend. Welke feiten en omstandigheden relevant zijn, hangt af van het concrete geval.
Familieleven tussen eiseres en referente
7. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, en dus geen beschermenswaardig familieleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, tussen eiseres en referente. Verweerder heeft hiervoor kunnen meewegen dat niet is gebleken dat eiseres zonder referente niet in staat is zelfstandig te functioneren, of andersom. Er is niet gebleken van een exclusieve afhankelijkheidsrelatie. Zo heeft verweerder over de zorgbehoefte van referente kunnen meewegen dat uit de overgelegde mail van de wijkverpleegkundige niet blijkt in welke mate en met welke frequentie zij epilepsieaanvallen heeft en wat de impact van deze aanvallen op haar leven en haar rol als ouder is. Ook heeft verweerder ten aanzien van deze mail kunnen meewegen dat daarin niet de conclusie wordt getrokken dat permanent toezicht voor referente noodzakelijk is en dit alleen gegeven zou kunnen worden door eiseres. Uit de mail volgt verder dat er onderzocht moet worden wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn voor de situatie van referente en haar epilepsie, waarbij wordt geadviseerd dat zij contact opneemt met een neuroloog voor de behandeling van de epileptische aanvallen. Er zijn geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat referente contact heeft gehad met de neuroloog of stukken waaruit blijkt dat zij hiervoor onder behandeling staat en wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn qua behandeling. Verweerder heeft deze mail dan ook onvoldoende mogen vinden voor de conclusie dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referente. Dat eiseres graag voor referente wil zorgen, is begrijpelijk, maar dit overstijgt niet de gebruikelijke band tussen volwassen kinderen en hun ouders. Verder wijst verweerder er terecht op dat referente nog een echtgenoot heeft, waarvan verwacht mag worden dat hij kan zorgen voor referente en de kleindochter. Dat de echtgenoot een eigen bedrijf heeft waardoor hij deze zorg niet op hem kan nemen, heeft niet tot gevolg dat wel sprake is van een meer dan gebruikelijk afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referente. Tot slot heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat niet is gebleken dat referente en eiseres financieel afhankelijk zijn van elkaar. Weliswaar betalen referente en haar echtgenoot op dit moment de kost en inwoning van eiseres, maar daar staat tegenover dat eiseres zich jarenlang financieel heeft kunnen redden in Marokko. Verweerder heeft terecht overwogen dat van eiseres mag worden verwacht dat zij bij terugkeer naar Marokko weer in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Eventueel zou referente haar financieel kunnen ondersteunen vanuit Nederland. Verweerder heeft hieruit kunnen afleiden dat de op dit moment bestaande financiële afhankelijkheid niet als een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie kan worden aangemerkt.
Familieleven tussen eiseres en kleindochter
8. Ter zitting heeft verweerder verduidelijkt dat tussen eiseres en haar kleindochter wel beschermenswaardig familieleven, zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM, wordt aangenomen. Dit is tussen partijen dan ook niet langer in geschil.
9. Zowel het bestreden besluit als het aanvullend besluit is op dit punt echter niet duidelijk. Weliswaar is in het aanvullende besluit vermeld dat wordt aangenomen dat eiseres helpt bij de verzorging van haar kleindochter en een goede band met haar heeft, maar in de overwegingen van het bestreden besluit staat ook vermeld dat er geen sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen eiseres en haar kleinkind, omdat er geen sprake is van hechte persoonlijke banden. Hierdoor was het voor eiseres, en de rechtbank, niet direct kenbaar dat het bestaan van gezinsleven niet langer in geschil is. Dit betekent dat het bestreden besluit op dit punt ondeugdelijk is gemotiveerd. Het bestreden besluit en het aanvullend besluit lijdt hierdoor aan een motiveringsgebrek. De rechtbank passeert dit gebrek echter met toepassing van artikel 6:22 van de Awb [6] , omdat gelet op de door verweerder gemaakte belangenafweging, dit niet tot een andere uitkomst van het besluit zou leiden.
Belangenafweging
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht de belangenafweging in het nadeel van eiseres heeft laten uitvallen. In deze belangenafweging heeft verweerder terecht in het voordeel van eiseres betrokken dat referente over een verblijfsvergunning beschikt en de kleindochter de Nederlandse nationaliteit bezit. Verder weegt ook in het voordeel van eiseres mee dat zij beschermenswaardig familieleven heeft met haar kleindochter. Verweerder heeft echter in het nadeel van eiseres kunnen overwegen dat zij de overheid voor een voldongen feit heeft gesteld, doordat zij na het verlenen van haar visum in Nederland is gebleven en een familieleven is gaan uitoefenen zonder dat zij over een verblijfsvergunning beschikte. Ook heeft verweerder in het nadeel van eiseres mogen meewegen dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie met referente. In het nadeel van eiseres heeft verweerder verder kunnen meewegen dat het hier gaat om een eerste toelating van eiseres. Daarnaast heeft verweerder het economisch belang kunnen tegenwerpen. Weliswaar voert eiseres aan dat zij financieel zal worden ondersteund door referente en haar echtgenoot, maar verweerder heeft daarover terecht opgemerkt dat het economisch belang op meer ziet dan alleen het levensonderhoud. Verweerder heeft kunnen overwegen dat het in de lijn van de verwachting ligt dat eiseres aanspraak zal gaan maken op de door algemene middelen gefinancierde faciliteiten, zoals de gezondheidszorg. Verweerder heeft verder belang kunnen hechten aan de omstandigheid dat niet is gebleken dat er een objectieve belemmering bestaat om het leven met referente en kleindochter in Marokko voort te zetten. Zowel referente als haar echtgenoot is geboren in Marokko. Daarnaast heeft eiseres jarenlang in Marokko gewoond en heeft zij daar nog een huis. Tot slot heeft verweerder kunnen opmerken dat niet is gebleken dat eiseres een privéleven heeft opgebouwd in Nederland. Zo is niet gebleken dat zij actief is in de Nederlandse samenleving. Hierdoor mag verweerder ervan uitgaan dat haar banden met Marokko sterker zijn, nu zij daar ook langere tijd heeft gewoond. Op grond van het voorgaande heeft verweerder aan het belang van de Staat een groter belang kunnen hechten dan aan het belang van eiseres. Verweerder heeft daarbij alle feiten en omstandigheden kenbaar in de belangenafweging betrokken en de belangenafweging voldoende gemotiveerd.
Chavez-Vilchez
11. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling [7] volgt dat grootouders in een uitzonderlijke situatie een afgeleid verblijfsrecht kunnen ontlenen aan het verblijfsrecht van hun kleinkind op grond van het arrest Chavez-Vilchez. [8] Er moet in dat geval wel sprake zijn van een zodanige afhankelijkheidsverhouding, dat een weigering van het verblijfsrecht ertoe zal leiden dat het kleinkind gedwongen zal zijn het grondgebied van de Unie te verlaten.
12. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat eiseres geen rechten kan ontlenen aan het arrest Chavez-Vilchez, nu zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een zodanige afhankelijkheidsverhouding, waardoor de kleindochter wordt gedwongen het grondgebied van de Europese Unie te verlaten indien eiseres geen verblijfsrecht in Nederland zou krijgen. Hiervoor heeft verweerder kunnen meewegen dat eiseres geen gezag heeft over haar kleindochter, zij geen financiële verantwoordelijkheid draagt en de kleindochter bij haar beide ouders woont. De ouders zijn primair verantwoordelijk voor de zorg en opvoeding van hun dochter. Daarnaast is ook niet gebleken dat de door eiseres verrichte zorg- en opvoedtaken als meer dan marginaal bestempeld kunnen worden, zodat zich de uitzonderlijke situatie als bedoeld in het Chavez-Vilchez arrest niet voordoet. Eiseres geeft weliswaar in het gehoor [9] aan dat zij de dagelijkse zorg voor de kleindochter draagt, maar dit is niet nader onderbouwd met concrete of objectief verifieerbare bewijsstukken.
Conclusie
13. Het beroep is daarom ongegrond.
14. Omdat de rechtbank artikel 6:22 van de Awb heeft toegepast, bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1). Daarnaast moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,- (zestienhonderdvierenzeventig euro);
  • bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ter hoogte van € 184,- (honderdvierentachtig euro) moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 10 mei 2017, C-133/15.
3.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Algemene wet bestuursrecht.
7.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:788.
8.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 10 mei 2017, C-133/15.
9.Pagina 3 van het rapport Ambtelijke hoorzitting bezwaar.