Overwegingen
1. Eiser is van Indiase nationaliteit en is geboren op [1993]. Eiser heeft op 3 juni 2022 in Nederland asiel aangevraagd. Hij heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij [religie] is en om die reden in India gediscrimineerd werd. Met name op school is hij gediscrimineerd en dat was voor hem ook de reden om niet verder te studeren. Daarnaast wil eiser, als [religie] zijnde, een onafhankelijk [A]. In dit kader heeft eiser ook programma’s bijgewoond en post hij ook berichten op zijn Facebook account. Hij is telefonisch en via Facebook bedreigd vanwege deze berichten.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Discriminatie vanwege de [religie] religie;
Sympathiseren met de [A] beweging;
De problemen die eiser heeft ondervonden vanwege het sympathiseren met de [A] beweging.
Verweerder heeft de eerste drie elementen geloofwaardig geacht. Het vierde element heeft verweerder ongeloofwaardig geacht. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser slechts algemene verklaringen heeft afgelegd over de bedreigingen en dat hij deze ook niet met stukken heeft onderbouwd. Verweerder heeft eisers aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond1, omdat eiser uit een veilig land van herkomst komt: India. Volgens verweerder volgt uit de herbeoordeling dat het [religie] niet zonder meer dient te worden aangemerkt als een religieuze minderheidsgroep die uitgezonderd is van het veilige landen beleid. Voorts is niet gebleken dat [religie] in India in het algemeen gevaar lopen. Hoewel sprake is van discriminatie van de [religie], is niet gebleken dat het voor eiser onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te functioneren. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat hij zich bij problemen niet tot de autoriteiten kan wenden. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij in de negatieve aandacht van de Indiase autoriteiten staat vanwege zijn berichten op zijn Facebook account. Verweerder concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als kennelijk ongegrond.
3. Eiser voert in essentie aan dat verweerder ten onrechte stelt dat India een veilig land van herkomst is voor [religie] en daarnaast nog in het bijzonder voor [religie] die sympathiseren met de [A] beweging. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij meerdere bronnen aangehaald. Ook heeft hij gewezen op een recente uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht,2 waarin is geoordeeld dat India voor [religie] geen veilig land van herkomst is.
4. Verweerder stelt zich in essentie op het standpunt dat India wel een veilig land van herkomst is voor [religie]. Verweerder verwijst eveneens naar meerdere bronnen ter onderbouwing van zijn standpunt.
5. De rechtbank stelt voorop dat verweerder India heeft aangewezen als veilig land van herkomst. Een aanwijzing van een land als veilig van herkomst betekent dat een algemeen rechtsvermoeden bestaat dat vreemdelingen uit - in dit geval India - geen bescherming nodig hebben. Het is vervolgens aan de vreemdeling - in dit geval eiser - om aannemelijk te maken dat India in zijn individuele geval toch niet veilig is. Hierbij geldt een hoge drempel.3
6. Het algemeen rechtsvermoeden dat India een veilig land van herkomst is, geldt niet voor iedereen afkomstig uit India. Verweerder heeft meerdere categorieën uitgezonderd:
- vreemdelingen die afkomstig zijn uit de ‘union territory’ Jammu en Kasmir;
- religieuze minderheden, zoals moslims en christenen;
- Dalit-vrouwen en -meisjes;
- journalisten;
1. Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000.
3 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2474. - personen die zich kritisch hebben getoond over de Indiase overheid en het overheidsbeleid, en als gevolg daarvan problemen hebben ondervonden (bijvoorbeeld mensenrechtenactivisten, academici en demonstranten).4
7. Verweerder heeft de aanwijzing van India als veilig land van herkomst en de aangewezen uitzonderingscategorieën gebaseerd op de herbeoordeling van 2 december 2021.5 In de periode voor de herbeoordeling had verweerder de aanwijzing van India als veilig land van herkomst opgeschort, omdat een aanmerkelijke achteruitgang was geconstateerd.6 De herbeoordeling van 2 december 2021 ‘Landeninformatie - India’, bijlage bij de brief van verweerder aan de Tweede Kamer van 14 december 20217, vermeldt onder andere dat moslims, christenen en [religie] problemen ondervinden in India en constateert een achteruitgang in de bescherming van religieuze minderheden. De (algemene) achteruitgang in India gaf verweerder uiteindelijk aanleiding om onder meer religieuze minderheden uit te zonderen van de aanwijzing van India als veilig land van herkomst.
8. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat in het asielbeleid dat geldt voor India8 [religie] niet zijn aangewezen als religieuze minderheid, in de zin dat voor hen India niet als veilig land van herkomst zou gelden zoals dat wel het geval is voor christenen en moslims. Op zitting heeft verweerder nog benadrukt dat het bij de herbeoordeling alleen de bedoeling is geweest dat van de religieuze minderheidsgroeperingen de christenen en moslims worden uitgezonderd en dat dit dus niet geldt voor andere minderheidsgroeperingen zoals de [religie]. Uit de herbeoordeling volgt ook dat de negatieve aspecten voor [religie] onvoldoende ernstig en structureel zijn.
9. Gezien wat is vastgesteld in de herbeoordeling van India als veilig land van herkomst is de rechtbank van oordeel dat verweerder India voor eiser als [religie] ten onrechte als veilig land van herkomst heeft aangemerkt en daarmee ten onrechte de bewijslast bij eiser heeft gelegd om aannemelijk te maken dat India in zijn geval toch niet veilig is. Van belang is dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser een [religie] is en dat [religie] een religieuze minderheid zijn in India.9 De opvatting van verweerder dat [religie] niettemin niet tot de uitzonderingscategorie religieuze minderheid behoren en dat India daarom een veilig land van herkomst is, is niet in overeenstemming met de herbeoordeling van India als veilig land van herkomst. De rechtbank wijst op de wijze waarop verweerder de uitzondering ‘religieuze minderheden’ heeft geformuleerd: christenen en moslims worden als voorbeelden genoemd. Omdat er sprake is van voorbeelden, valt niet in de zien dat [religie] als (kleinere) religieuze groep dan christenen10 en moslims11 in India niet onder de uitzondering zouden vallen. De landenbijlage wijst daar evenmin op, omdat er niet alleen voorbeelden worden gegeven van problemen die moslims en christenen in India ondervinden maar ook voorbeelden van problemen die [religie] in India ervaren. Bovendien wordt in de landenbijlage gezegd dat de geconstateerde achteruitgang in Inda aanleiding geeft om religieuze minderheden uit te zonderen van de aanwijzing van India als veilig land van herkomst. Ook
4 Zie paragaaf C7/1.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
5 Kamerstukken II 2021-2022, 19 637 nr. 2807 van 14 december 2021, bijlage van 2 december 2021.
6 Kamerstukken II, 2020-2021, 19 637, nr. 2664 van 30 september 2020.
7 Kamerstukken II, 2021-2022, 19 637, nr. 2807 van 14 december 2021.
8 Paragaaf C7/1.2 van de Vc.
9 Ongeveer 1.7 % van de Indiase bevolking.
10 Ongeveer 2,3 % van de Indiase bevolking.
11 Ongeveer 14,2 % van de Indiase bevolking.
hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen moslims en christenen en andere religieuze minderheden. Dat het niet de bedoeling zou zijn geweest van verweerder om ook [religie] uit te zonderen, zoals verweerder op zitting zei, wordt dus niet ondersteund door de geformuleerde uitzondering en de landeninformatie. Verweerder heeft verder ook niet concreet kunnen maken wat wordt bedoeld met de op zitting ingenomen stelling dat de negatieve aspecten voor [religie] onvoldoende ernstig en structureel zijn. Anders dan de algemene verwijzing naar de heroverweging en bijlagen heeft verweerder evenmin kunnen aangeven waaruit dit zou blijken.
10. Verweerder heeft India voor eiser als [religie] ten onrechte als veilig land van herkomst aangemerkt. De aanvraag van eiser is ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder heeft eisers asielrelaas immers beoordeeld op basis van de hoge bewijsdrempel die verbonden is aan het afwijzen van een aanvraag op basis van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (zie overweging 5) en daarmee op basis van de vooronderstelling dat India voor eiser een veilig land van herkomst is. Nu India geen veilig land van herkomst voor eiser is, moet verweerder onder andere uitdrukkelijk motiveren waarom eiser ondanks het behoren tot de [religie] bij terugkeer toch geen problemen heeft te verwachten.12 Verder ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).