ECLI:NL:RBDHA:2023:8799

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2023
Publicatiedatum
19 juni 2023
Zaaknummer
SGR 22/1459
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep inzake ingangsdatum IVA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juni 2023 uitspraak gedaan in het geschil tussen Cleanlease B.V. en het UWV over de ingangsdatum van de IVA-uitkering van een werkneemster. Het UWV had eerder vastgesteld dat de werkneemster 80 tot 100% arbeidsongeschikt was, maar de eiseres, Cleanlease B.V., was het niet eens met de ingangsdatum van de IVA-uitkering die door het UWV was vastgesteld op 12 oktober 2019. Eiseres stelde dat de werkneemster eerder recht had op de IVA-uitkering, namelijk per juni 2011, en voerde aan dat er sprake was van een bijzonder geval zoals bedoeld in de Wet WIA. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV terecht heeft besloten dat de werkneemster met ingang van 12 oktober 2019 recht heeft op de IVA-uitkering. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van een bijzonder geval en dat het UWV niet verplicht was om ambtshalve een herbeoordeling uit te voeren. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en veroordeelde het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 837,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/1459

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

Cleanlease B.V., gevestigd in Koudekerk aan den Rijn, eiseres

(gemachtigde: P.S. Dijkstra),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: mr. B.M. de Wolff).

Inleiding

Met het besluit van 6 juli 2021 heeft het UWV bepaald dat mevrouw [naam] (hierna: werkneemster) 80 tot 100% arbeidsongeschikt blijft en dat haar WIA-uitkering daarom niet wijzigt.
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Met het besluit van 8 februari 2022 heeft het UWV het bezwaar gegrond verklaard en bepaald dat werkneemster vanaf 12 oktober 2020 recht heeft op een IVA-uitkering.
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, omdat zij het niet eens is met de ingangsdatum van de IVA-uitkering van werkneemster.
Met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 28 februari 2023 heeft het UWV beslist dat de IVA-uitkering van werkneemster een jaar eerder ingaat, namelijk op 12 oktober 2019.
Eiseres is het ook niet eens met de gewijzigde beslissing op bezwaar en handhaaft haar beroep.
Werkneemster heeft niet verklaard als derde-partij aan het geding te willen deelnemen. Werkneemster heeft geen toestemming gegeven om medische gegevens te delen met haar werkgever, eiseres. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beslist dat alleen de gemachtigde van eiseres van de medische stukken kennis mag nemen. De rechtbank zal in de uitspraak geen medische informatie opnemen, om te voorkomen dat eiseres alsnog kennisneemt van de medische situatie van werkneemster.
Met (stilzwijgende) toestemming van partijen is een zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Werkneemster heeft voor het laatst gewerkt als wasserijmedewerkster bij eiseres voor gemiddeld 36 uur per week. Op 26 augustus 2008 heeft werkneemster zich ziekgemeld voor dit werk vanwege gezondheidsklachten. Per einde wachttijd heeft het UWV werkneemster 80 tot 100% arbeidsongeschikt verklaard en haar een WIA-uitkering toegekend.
2. Eiseres heeft op 12 oktober 2020 en op 1 maart 2021 aanvragen ingediend voor een herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van werkneemster. Het UWV heeft na medisch en arbeidskundig onderzoek de besluiten genomen die in de inleiding zijn genoemd.

Wat vindt het UWV

3. Het UWV vindt dat werkneemster vanaf 12 oktober 2019 recht heeft op een IVA-uitkering.
4. Het UWV heeft de medische grondslag van het besteden besluit gebaseerd op het rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts B&B) van 20 januari 2022
.De medische belastbaarheid van werkneemster is opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 juli 2021
.De verzekeringsarts B&B heeft geoordeeld dat de beperkingen in de FML duurzaam zijn.

Wat vindt eiseres

5. Eiseres is het niet eens met het UWV. Allereerst verzoekt eiseres hetgeen in bezwaar naar voren is gebracht als herhaald en ingelast te beschouwen. Verder stelt eiseres zich primair op het standpunt dat werkneemster per juni 2011 voor een IVA-uitkering in aanmerking had moeten komen. Dat is het moment waarop mevrouw H.I. Jansen, arts, onder supervisie van drs. H.I. Does, verzekeringsarts een herbeoordeling gepland had. Subsidiair stelt eiseres zich op het standpunt dat werkneemster per 4 april 2012 voor een IVA-uitkering in aanmerking had moeten komen, omdat zij toen bij het UWV heeft gemeld dat haar gezondheid is verslechterd. Meer subsidiair stelt eiseres zich op het standpunt dat werkneemster per 24 augustus 2013 voor een IVA-uitkering in aanmerking had moeten komen, omdat toen vijf jaar behandeling door een psycholoog werd gestaakt zonder gewenste resultaten. Eiseres wijst erop dat, indien de werkgever geen eigenrisicodrager is, niet de werkgever, maar het UWV de plicht heeft het re-integratietraject van een werknemer te begeleiden. Het UWV heeft na de beoordeling van de WIA-aanvraag in 2010 tot de door eiseres aangevraagde herbeoordeling in 2020 geen enkele medische of arbeidskundige beoordeling uitgevoerd. Ter onderbouwing van haar standpunt wijst eiseres op uitspraken van de rechtbanken Oost-Brabant, Gelderland en ‘s-Hertogenbosch [1] . In reactie op de gewijzigde beslissing op bezwaar voert eiseres aan dat de IVA-uitkering eerder moet ingaan dan door het UWV is bepaald, omdat sprake is van een bijzonder geval zoals bedoeld in artikel 64, elfde lid, tweede volzin, van de Wet WIA. Volgens eiseres kan het moment waarop een werknemer recht heeft op een IVA-uitkering, gelet op de aard en inhoud van artikel 4 van de Wet WIA, niet zijn gelegen op het moment dat de werknemer het spreekuur van de verzekeringsarts bezoekt. De enige juiste ingangsdatum van een IVA-uitkering is de dag waarop moet worden vermoed dat de volledige arbeidsongeschiktheid een duurzaam karakter heeft. Elke andere datum is in strijd met de Wet WIA en in wezen volstrekt arbitrair. Verder is het bestreden besluit volgens eiseres in strijd met het zorgvuldigheids-, vertrouwens- en motiveringsbeginsel. Er is sprake van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel omdat het UWV de melding verslechtering gezondheid, die werkneemster op 4 april 2012 bij het UWV heeft ingediend, niet heeft meegestuurd toen het dossier naar eiseres werd gestuurd naar aanleiding van het pro forma bezwaar. Eiseres voert verder aan dat het UWV in antwoord op de melding van werkneemster van 4 april 2012 verkeerde informatie heeft verstrekt aan werkneemster en ten onrechte niet heeft onderzocht of werkneemster in aanmerking zou kunnen komen voor een IVA-uitkering. Daarnaast acht eiseres het onredelijk dat het UWV in de reactie op de melding van werkneemster van
4 april 2012 heeft aangegeven dat werkneemster schriftelijk of telefonisch kan toelichten wat zij verwacht van het UWV. Eiseres is van mening dat verwacht kan worden dat het UWV zelf de verantwoordelijkheid neemt om actie te ondernemen nadat een werknemer een melding doet. Eiseres vindt het uiterst onzorgvuldig en nalatig dat het UWV de geplande herbeoordeling in juni 2011 niet heeft uitgevoerd, dat er geen verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft plaatsgevonden ten tijde van de overgang van de loongerelateerde uitkering naar de loonaanvullingsguitkering en dat geen herbeoordeling naar aanleiding van de melding van werkneemster van 4 april 2012 heeft plaatsgevonden. In reactie op een vraag van de rechtbank stelt eiseres dat sprake is van een bijzondere situatie op basis van de medische situatie van werkneemster in de zin van artikel 64, elfde lid, van de Wet WIA.

Wat vindt de rechtbank

6. De vraag is of het UWV terecht stelt dat werkneemster met ingang van 12 oktober 2019 in aanmerking komt voor een IVA-uitkering. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiseres daartegen in heeft gebracht.
7. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat werkneemster met ingang van 12 oktober 2019 in aanmerking komt voor een IVA-uitkering en niet eerder. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
8. Voor zover eiseres in haar beroepschrift verwijst naar dat wat zij in bezwaar heeft aangevoerd
,overweegt de rechtbank dat het aan eiseres is om in beroep gemotiveerd en specifiek aan te voeren waarom zij het niet eens is met het bestreden besluit. De verwijzing naar het bezwaarschrift wordt niet als zo’n gemotiveerde en specifieke betwisting opgevat. Daarop is immers gereageerd in het bestreden besluit. Eiseres zal dus moeten aanvoeren waarom zij het met die reactie niet eens is. Gelet hierop zal de rechtbank de beoordeling van het beroep plaatsen in het licht van de in beroep nader uitgewerkte gronden en niet in het licht van hetgeen in bezwaar is aangevoerd.
Ingangsdatum IVA-uitkering
9. Op grond van artikel 64, eerste lid, van de Wet WIA stelt het UWV op aanvraag vast of recht op een uitkering ontstaat. Artikel 64, elfde en twaalfde lid van de Wet WIA beperken de terugwerkende kracht bij het alsnog toekennen van een uitkering tot 52 weken, tenzij sprake is van een bijzonder geval.
10. Op grond van het elfde lid van artikel 64 van de Wet WIA hadden de (verzekerings)artsen de ingangsdatum van de IVA-uitkering van werkneemster bij het primaire besluit kunnen vaststellen op 52 weken voorafgaand aan de aanvraag tot herbeoordeling van 12 oktober 2020. De ingangsdatum is (eerst in de beroepsfase, bij het gewijzigde besluit op bezwaar van 28 februari 2023) vastgesteld op 12 oktober 2019. Dit betekent dat de beslissing op bezwaar van 8 februari 2022 een gebrek bevat.
11. Vaststellen van een eerdere ingangsdatum van de IVA-uitkering kan alleen als sprake is van een bijzonder geval. Het begrip ‘bijzonder geval’ moet volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [2] naar zijn aard restrictief worden uitgelegd. Van zo’n geval kan pas sprake zijn, als een verzekerde wat de verlate aanvraag betreft redelijkerwijs gesproken niet kan worden geacht in verzuim te zijn geweest.
12. Nu niet uit de Wet WIA voortvloeit dat het UWV, na de toekenning van een WIA-uitkering, verplicht is in bepaalde specifieke situaties, ambtshalve een herbeoordeling uit te voeren, vindt de rechtbank dat het op de weg van eiseres lag om bij het UWV een herbeoordeling van de (volledige en duurzame) arbeidsongeschiktheid aan te vragen. Eiseres heeft dit niet eerder gedaan dan op 12 oktober 2020. Niet is gebleken dat eiseres daartoe niet eerder in staat was. De stukken in het dossier en de beroepsgronden van eiseres bieden daartoe geen aanknopingspunten.
13. De rechtbank kan eiseres niet volgen in haar stelling dat er sprake is van een bijzonder geval omdat de behandeling van eiseres in 2013 gestaakt is zonder gewenste resultaten. De rechtbank ziet hierin geen reden om de IVA-uitkering eerder toe te kennen dan 12 oktober 2019, 52 weken voor de aanvraag om een herbeoordeling.
14. Ook kan de rechtbank eiseres niet volgen in haar standpunt dat aan werkneemster per juni 2011 al een IVA-uitkering had moeten worden toegekend, omdat de arts en de verzekeringsarts bij de eindewachttijd beoordeling hebben aangegeven dat een medisch heronderzoek aan de orde is per juni 2011. De rechtbank kan het UWV volgen in de stelling dat er geen rechtsregel bestaat waaruit blijkt dat een voorgestelde planning door de verzekeringsarts onder alle omstandigheden feitelijk moet worden verricht. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de CRvB van 17 mei 2023, rechtsoverweging 4.4.2. [3] Verder is de rechtbank van oordeel dat ook de melding van 4 april 2012 van werkneemster het UWV niet verplichtte een herbeoordeling te verrichten. In de brief van
27 april 2012 heeft het UWV aangegeven dat werkneemster contact met het UWV kon opnemen indien zij het er niet mee eens was dat het UWV geen herbeoordeling zou gaan verrichten.
15. De uitspraken van de rechtbanken Gelderland, Oost-Brabant en ‘s-Hertogenbosch waar eiseres naar verwijst geven geen aanleiding tot een ander oordeel. De rechtbank acht hierbij van belang dat in onderhavige zaak de verzekeringsarts B&B in zijn rapport van
20 januari 2022 heeft geoordeeld dat er medisch gezien geen sprake is van een bijzondere omstandigheid om verder terug te gaan dan 52 weken voor de aanvraag van de herbeoordeling.
16. Eiseres wijst op een beslissing op bezwaar (die betrekking heeft op iemand anders dan werkneemster) waarbij de ingangsdatum van de IVA-uitkering is vastgesteld op een datum die verder in het verleden ligt dan 52 weken voorafgaand aan de aanvraag om een herbeoordeling. Uit het rapport van de verzekeringsarts B&B behorend bij de beslissing op bezwaar blijkt dat de verzekeringsarts B&B van mening was dat er sprake was van een bijzondere gebeurtenis, waardoor het recht op een IVA-uitkering al eerder ontstaan is dan 52 weken voor de aanvraag van de herbeoordeling. De rechtbank is van oordeel dat deze beslissing op bezwaar er niet toe leidt dat de beslissing op bezwaar in onderhavige zaak voor onjuist gehouden moet worden. In onderhavige zaak heeft de verzekeringsarts B&B in zijn rapport van 20 januari 2022 juist geoordeeld dat er medisch gezien geen sprake is van een bijzondere omstandigheid om verder terug te gaan dan 52 weken voor de aanvraag van de herbeoordeling.
17. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van strijd met het
zorgvuldigheids-, vertrouwens- en motiveringsbeginsel.
18. Omdat het UWV in de beroepsfase een nieuwe beslissing op bezwaar heeft genomen waarbij de ingangsdatum van de IVA-uitkering een jaar eerder is vastgesteld, is er sprake van een gebrek in de besluitvorming dat pas in de beroepsfase is hersteld. De rechtbank ziet aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en proceskostenvergoeding toe te kennen.

Conclusie en gevolgen

19. Het UWV heeft terecht besloten dat werkneemster met ingang van 12 oktober 2019 recht heeft op een IVA-uitkering. Het beroep van eiseres is ongegrond. Dit betekent dat zij geen gelijk krijgt.
20. In de toepassing van artikel 6:22 van de Awb ziet de rechtbank aanleiding om het UWV te veroordelen in de proceskosten van eiseres in beroep. Deze kosten worden begroot op € 837,- voor verleende rechtsbijstand en € 365,- voor het betaalde griffierecht.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 365,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan op 19 juni 2023 door mr. R.J. van Lochem, rechter, in aanwezigheid van mr. C.J. Kroon, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Rechtbank Oost-Brabant 16 november 2016 (ECLI:NL:RBOBR:2016:6372), Rechtbank Gelderland 11 oktober 2018 (ECLI:NL:RBGEL:2018:4395) en Rechtbank ’s-Hertogenbosch 10 juli 2012 (ECLI:NL:RBSHE:2012:BX1780 en ECLI:NL:RBSHE:2012:BX1784).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1211.
3.CRvB 17 mei 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:959.