Wat vindt de rechtbank
6. De vraag is of het UWV terecht stelt dat werkneemster met ingang van 12 oktober 2019 in aanmerking komt voor een IVA-uitkering. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiseres daartegen in heeft gebracht.
7. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat werkneemster met ingang van 12 oktober 2019 in aanmerking komt voor een IVA-uitkering en niet eerder. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
8. Voor zover eiseres in haar beroepschrift verwijst naar dat wat zij in bezwaar heeft aangevoerd
,overweegt de rechtbank dat het aan eiseres is om in beroep gemotiveerd en specifiek aan te voeren waarom zij het niet eens is met het bestreden besluit. De verwijzing naar het bezwaarschrift wordt niet als zo’n gemotiveerde en specifieke betwisting opgevat. Daarop is immers gereageerd in het bestreden besluit. Eiseres zal dus moeten aanvoeren waarom zij het met die reactie niet eens is. Gelet hierop zal de rechtbank de beoordeling van het beroep plaatsen in het licht van de in beroep nader uitgewerkte gronden en niet in het licht van hetgeen in bezwaar is aangevoerd.
Ingangsdatum IVA-uitkering
9. Op grond van artikel 64, eerste lid, van de Wet WIA stelt het UWV op aanvraag vast of recht op een uitkering ontstaat. Artikel 64, elfde en twaalfde lid van de Wet WIA beperken de terugwerkende kracht bij het alsnog toekennen van een uitkering tot 52 weken, tenzij sprake is van een bijzonder geval.
10. Op grond van het elfde lid van artikel 64 van de Wet WIA hadden de (verzekerings)artsen de ingangsdatum van de IVA-uitkering van werkneemster bij het primaire besluit kunnen vaststellen op 52 weken voorafgaand aan de aanvraag tot herbeoordeling van 12 oktober 2020. De ingangsdatum is (eerst in de beroepsfase, bij het gewijzigde besluit op bezwaar van 28 februari 2023) vastgesteld op 12 oktober 2019. Dit betekent dat de beslissing op bezwaar van 8 februari 2022 een gebrek bevat.
11. Vaststellen van een eerdere ingangsdatum van de IVA-uitkering kan alleen als sprake is van een bijzonder geval. Het begrip ‘bijzonder geval’ moet volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB)naar zijn aard restrictief worden uitgelegd. Van zo’n geval kan pas sprake zijn, als een verzekerde wat de verlate aanvraag betreft redelijkerwijs gesproken niet kan worden geacht in verzuim te zijn geweest.
12. Nu niet uit de Wet WIA voortvloeit dat het UWV, na de toekenning van een WIA-uitkering, verplicht is in bepaalde specifieke situaties, ambtshalve een herbeoordeling uit te voeren, vindt de rechtbank dat het op de weg van eiseres lag om bij het UWV een herbeoordeling van de (volledige en duurzame) arbeidsongeschiktheid aan te vragen. Eiseres heeft dit niet eerder gedaan dan op 12 oktober 2020. Niet is gebleken dat eiseres daartoe niet eerder in staat was. De stukken in het dossier en de beroepsgronden van eiseres bieden daartoe geen aanknopingspunten.
13. De rechtbank kan eiseres niet volgen in haar stelling dat er sprake is van een bijzonder geval omdat de behandeling van eiseres in 2013 gestaakt is zonder gewenste resultaten. De rechtbank ziet hierin geen reden om de IVA-uitkering eerder toe te kennen dan 12 oktober 2019, 52 weken voor de aanvraag om een herbeoordeling.
14. Ook kan de rechtbank eiseres niet volgen in haar standpunt dat aan werkneemster per juni 2011 al een IVA-uitkering had moeten worden toegekend, omdat de arts en de verzekeringsarts bij de eindewachttijd beoordeling hebben aangegeven dat een medisch heronderzoek aan de orde is per juni 2011. De rechtbank kan het UWV volgen in de stelling dat er geen rechtsregel bestaat waaruit blijkt dat een voorgestelde planning door de verzekeringsarts onder alle omstandigheden feitelijk moet worden verricht. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de CRvB van 17 mei 2023, rechtsoverweging 4.4.2.Verder is de rechtbank van oordeel dat ook de melding van 4 april 2012 van werkneemster het UWV niet verplichtte een herbeoordeling te verrichten. In de brief van
27 april 2012 heeft het UWV aangegeven dat werkneemster contact met het UWV kon opnemen indien zij het er niet mee eens was dat het UWV geen herbeoordeling zou gaan verrichten.
15. De uitspraken van de rechtbanken Gelderland, Oost-Brabant en ‘s-Hertogenbosch waar eiseres naar verwijst geven geen aanleiding tot een ander oordeel. De rechtbank acht hierbij van belang dat in onderhavige zaak de verzekeringsarts B&B in zijn rapport van
20 januari 2022 heeft geoordeeld dat er medisch gezien geen sprake is van een bijzondere omstandigheid om verder terug te gaan dan 52 weken voor de aanvraag van de herbeoordeling.
16. Eiseres wijst op een beslissing op bezwaar (die betrekking heeft op iemand anders dan werkneemster) waarbij de ingangsdatum van de IVA-uitkering is vastgesteld op een datum die verder in het verleden ligt dan 52 weken voorafgaand aan de aanvraag om een herbeoordeling. Uit het rapport van de verzekeringsarts B&B behorend bij de beslissing op bezwaar blijkt dat de verzekeringsarts B&B van mening was dat er sprake was van een bijzondere gebeurtenis, waardoor het recht op een IVA-uitkering al eerder ontstaan is dan 52 weken voor de aanvraag van de herbeoordeling. De rechtbank is van oordeel dat deze beslissing op bezwaar er niet toe leidt dat de beslissing op bezwaar in onderhavige zaak voor onjuist gehouden moet worden. In onderhavige zaak heeft de verzekeringsarts B&B in zijn rapport van 20 januari 2022 juist geoordeeld dat er medisch gezien geen sprake is van een bijzondere omstandigheid om verder terug te gaan dan 52 weken voor de aanvraag van de herbeoordeling.
17. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van strijd met het
zorgvuldigheids-, vertrouwens- en motiveringsbeginsel.
18. Omdat het UWV in de beroepsfase een nieuwe beslissing op bezwaar heeft genomen waarbij de ingangsdatum van de IVA-uitkering een jaar eerder is vastgesteld, is er sprake van een gebrek in de besluitvorming dat pas in de beroepsfase is hersteld. De rechtbank ziet aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en proceskostenvergoeding toe te kennen.