ECLI:NL:RBDHA:2023:88
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen uitspraak over asielaanvragen en bestuurlijke dwangsommen
In deze zaak hebben de opposanten, [Naam 1] en [Naam 2], op 29 februari 2020 en 11 april 2020 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op hun asielaanvragen. De beroepen zijn gericht tegen de besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 25 juni 2020. De rechtbank heeft op 11 september 2020 de beroepen gegrond verklaard, maar de opposanten hebben verzet aangetekend tegen de vaststelling van de bestuurlijke dwangsom. De rechtbank heeft zonder zitting uitspraak gedaan op basis van artikel 8:55, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeert dat de hoogte van de verbeurde dwangsommen in de bestreden besluiten onjuist was.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020 vanwege overmacht niet in staat was om asielgehoren af te nemen, wat de verplichting om binnen twee weken na de ingebrekestelling te beslissen schorste. De termijn voor het beslissen op de aanvragen is gestart op 12 februari 2020 en geëindigd op 26 februari 2020. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris aan de opposanten een maximale dwangsom van € 1.442 verschuldigd is, omdat er meer dan 42 dagen verstreken zijn tussen de ingebrekestelling en de beslissing op de aanvraag.
De rechtbank verklaart het verzet gegrond en de beroepen gegrond, waardoor de eerdere uitspraken van 9 en 11 september 2020 niet in stand kunnen blijven. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid wordt veroordeeld in de proceskosten van de opposanten tot een bedrag van € 418,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.