ECLI:NL:RBDHA:2023:8812

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
19 juni 2023
Zaaknummer
SGR 21/3100, SGR 21/6305 en SGR 22/2637
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluiten van het CAK inzake buitenlandbijdrage Zorgverzekeringswet

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag een drietal beroepen van eiseres tegen besluiten van het Centraal Administratiekantoor (CAK) met betrekking tot de buitenlandbijdrage op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Eiseres, die sinds 1999 in Duitsland woont, heeft beroep ingesteld tegen de voorlopige en definitieve jaarafrekeningen van de buitenlandbijdrage voor de zorgjaren 2017, 2018, 2019 en 2020. De rechtbank heeft de beroepen op 3 mei 2023 behandeld, waarbij eiseres en haar echtgenoot aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het CAK.

De rechtbank oordeelt dat het CAK de buitenlandbijdrage vanaf het zorgjaar 2017 terecht heeft vastgesteld. Eiseres was vanaf 1 januari 2017 als verdragsgerechtigde aangemerkt en was verplicht de buitenlandbijdrage te voldoen. De rechtbank wijst erop dat het CAK binnen de wettelijke termijn de jaarafrekeningen heeft vastgesteld en dat er geen sprake is van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Eiseres had zich, ondanks haar eerdere status als meeverzekerd gezinslid, opnieuw bij het CAK moeten melden na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.

De rechtbank concludeert dat de bestreden besluiten in stand blijven en dat eiseres de door het CAK vastgestelde buitenlandbijdrage moet voldoen. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven. De uitspraak is gedaan door rechter C.J. Waterbolk en is openbaar uitgesproken op 14 juni 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 21/3100, SGR 21/6305 en SGR 22/2637

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juni 2023 in de zaken tussen

[eiseres], uit [woonplaats] (Duitsland), eiseres

en

het Centraal Administratiekantoor, het CAK

(gemachtigde: mr. J.M. Nijman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank een drietal beroepen van eiseres tegen besluiten van het CAK. Met deze besluiten heeft het CAK in verband met de buitenlandbijdrage op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) voorlopige en definitieve jaarafrekeningen vastgesteld.
1.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de volgende besluiten.
1.1.1.
Met de primaire besluiten 1, 2 en 3 van 21 september 2020, 26 november 2020 en 27 november 2020 heeft het CAK respectievelijk de voorlopige jaarafrekening 2019, de definitieve jaarafrekening 2017 en de definitieve jaarafrekening 2018 van eiseres vastgesteld. Het CAK heeft de buitenlandbijdrage vastgesteld. Voor de zorgjaren 2017, 2018 en 2019 gaat het om bedragen van respectievelijk € 1.233,12, € 1.439,83 en € 1.389,10. Eiseres dient deze bedragen nog geheel te voldoen. Met bestreden besluit 1 van 12 maart 2021 is het CAK bij de primaire besluiten 1, 2 en 3 gebleven. Dit betreft het beroep met zaaknummer SGR 21/3100.
1.1.2.
Met primair besluit 4 van 19 mei 2021 heeft het CAK de definitieve jaarafrekening 2019 van eiseres vastgesteld en de buitenlandbijdrage voor het zorgjaar 2019 vastgesteld op € 1.389,10. Eiseres dient dit bedrag nog geheel te voldoen. Met bestreden besluit 2 van 20 augustus 2021 is het CAK bij primair besluit 4 gebleven. Dit betreft het beroep met zaaknummer SGR 21/6305.
1.1.3.
Met primair besluit 5 van 18 augustus 2021 heeft het CAK de voorlopige jaarafrekening 2020 van eiseres vastgesteld en de buitenlandbijdrage voor het zorgjaar 2020 vastgesteld op € 1.445,96, waarvan eiseres in verband met reeds ingehouden bedragen nog € 730,76 moet voldoen. Met bestreden besluit 3 van 9 maart 2022 is het CAK bij primair besluit 5 gebleven. Dit betreft het beroep met zaaknummer SGR 22/2637.
1.2.
Het CAK heeft op de beroepen gereageerd met verweerschriften.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 3 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de echtgenoot van eiseres en de gemachtigde van het CAK.

Totstandkoming van de besluiten

2.
2.1.
Eiseres is geboren op [geboortedag] 1951, heeft de Nederlandse nationaliteit en woont sinds 1999 in Duitsland. Vanaf 1 januari 2006 had zij op grond van de Verordening (EG) 883/2004 als verdragsgerechtigd gezinslid van haar in Nederland werkende echtgenoot recht op medische zorg in Duitsland, ten koste van Nederland. Dit recht op zorg is destijds met het formulier E-106 bevestigd door het Duitse Allgemeine Ortskrankenkasse (AOK).
2.2.
Op 27 september 2016 heeft eiseres de pensioengerechtigde leeftijd bereikt en vanaf september 2016 ontvangt zij een AOW-pensioen.
2.3.
Vanaf 1 januari 2017 heeft de AOK de meeverzekering van eiseres beëindigd. Eiseres is hier pas in mei 2020 van op de hoogte geraakt naar aanleiding van een doktersconsult en navraag bij de AOK. Hierop heeft eiseres op 26 mei 2020 het formulier E-121 aangevraagd. Bij brief van 5 juni 2020 heeft de AOK het CAK geïnformeerd over de beëindiging van de verzekering van eiseres met ingang van 1 januari 2017.
2.4.
Op 8 juni 2020 heeft het CAK twee besluiten genomen. In het besluit gericht aan de echtgenoot van eiseres heeft het CAK eiseres met ingang van 1 januari 2017 van de verzekering van haar echtgenoot uitgeschreven. In het besluit aan eiseres heeft het CAK eiseres met ingang van 1 januari 2017 als verdragsgerechtigde aanmerkt vanwege het feit dat zij een pensioen ontvangt uit Nederland, en uit dien hoofde een zelfstandig recht heeft op medische zorg in haar woonland. In dit besluit schrijft het CAK verder dat eiseres vanaf 1 januari 2017 daarvoor de buitenlandbijdrage is verschuldigd. In de daarop gevolgde besluiten van 18 juni 2020 heeft het CAK vervolgens besloten dat de echtgenoot van eiseres geen bijdrage is verschuldigd voor eiseres en dat hij de betaalde bedragen van € 1.015,59, € 1.158,17 en € 1.094,45 terugkrijgt.
2.5.
Vervolgens heeft het CAK de besluiten genomen zoals beschreven in de inleiding.

Beoordeling door de rechtbank

Het geschil
3. In het besluit van 8 juni 2020 heeft het CAK eiseres vanaf 1 januari 2017 als verdragsgerechtigde aangemerkt en bepaald dat zij vanaf die datum bijdrageplichtig is. Dit besluit is onherroepelijk. Dit betekent dat de verdragsgerechtigdheid in deze procedure niet meer aan de orde kan komen en dat eiseres, in beginsel, verplicht is vanaf het zorgjaar 2017 de buitenlandbijdrage te voldoen. Dit is in zoverre ook niet tussen partijen in geschil. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het CAK de buitenlandbijdrage in het geval van eiseres vanaf het zorgjaar 2017 heeft mogen vaststellen of dat de - al dan niet buiten de invloedsfeer van eiseres ontstane - vertragende omstandigheden bij de inschrijving van eiseres als verdragsgerechtigde meebrengen dat zij niet met terugwerkende kracht de buitenlandbijdrage over de zorgjaren 2017 tot en met 2020 hoeft te voldoen.
Het beoordelingskader
4. Op grond van artikel 69, eerste lid, van de Zvw melden in het buitenland wonende personen die recht hebben op zorg in hun woonland ten laste van Nederland zich bij het CAK aan. Op grond van artikel 69, tweede lid, van de Zvw zijn deze personen een zogeheten buitenlandbijdrage verschuldigd. De wijze waarop die bijdrage wordt berekend, is bepaald in artikel 6.3.1 tot en met 6.3.4 van de Regeling zorgverzekering (de Regeling).
Op grond van artikel 6.3.3, derde lid, van de Regeling stelt het CAK het verschil tussen de verschuldigde bijdrage en de ingehouden en afgedragen of anderszins geïnde bijdrage voor 30 september van het jaar volgend op het kalenderjaar waarop de bijdrage betrekking heeft voorlopig vast (de voorlopige jaarafrekening), en stelt het CAK het voormelde verschil uiterlijk zes maanden na het tijdstip waarop zowel de aanslag inkomstenbelasting als de NiNbi-beschikking onherroepelijk zijn geworden definitief vast (de definitieve jaarafrekening).
Inhoudelijke beoordeling
5. Eiseres betoogt dat het CAK in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel handelt door met terugwerkende kracht te besluiten dat eiseres de buitenlandbijdrage moet voldoen. Zij verwijst daarbij allereerst naar het advies van de Raad van State met nummer W13.17.0404/III van 15 februari 2018. Verder heeft het CAK haar na haar pensionering nooit geïnformeerd dat zij zich opnieuw moest melden. Nu eiseres al vanaf 2006 zorg in Duitsland ten koste van Nederland ontving, was er voor eiseres ook geen reden om zich opnieuw te melden. Het CAK is zijn administratieve verplichtingen die volgen uit artikel 69 van de Zvw niet nagekomen. Zo heeft er geen uitwisseling van gegevens plaatsgevonden tussen het CAK, de Sociale verzekeringsbank (Svb) en de AOK. Zo hadden gegevens tussen de Svb en het CAK moeten worden gewisseld toen eiseres haar pensioen bereikte en is eiseres nooit van de uitschrijving bij het AOK in kennis gesteld. Eiseres verwijst daarbij naar brieven van de Svb van 7 april 2021 en 10 augustus 2022.
5.1.
Zoals de rechtbank hiervoor onder 3 heeft overwogen, staat het besluit van het CAK waarin eiseres met ingang van 1 januari 2017 als verdragsgerechtigde wordt aangemerkt in rechte vast. Eiseres is vanaf die datum dus (in beginsel) verplicht om de buitenlandbijdrage te voldoen. Dat de besluiten daaromtrent pas vanaf 2020 zijn genomen, betekent niet dat het CAK in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel handelt. Het CAK heeft de voorlopige en definitieve jaarafrekeningen over 2017 tot en met 2020 binnen vijf jaar na afloop van de termijnen van artikel 6.3.3, derde lid, van de Regeling vastgesteld. Dit is met het oog op de rechtszekerheid aanvaardbaar. [1]
5.2.
Aan het advies van de Raad van State waarnaar eiseres verwijst, hecht de rechtbank in dit geval geen waarde. Dit advies heeft namelijk betrekking op een wetsvoorstel voor de dekking tegen zorgkosten voor personen die met terugwerkende kracht onder de Zvw vallen, maar niet voor de voorgaande periode een zorgverzekering hebben kunnen afsluiten. Dit advies heeft aldus geen betrekking op de situatie van eiseres.
5.3.
Verder zijn artikel 69 van de Zvw en de Regeling imperatief gesteld. Dit betekent dat de regels van de Zvw en de Regeling dwingend recht bevatten en geen hardheidsclausule of coulanceregeling kennen. [2] Het CAK heeft daarom niet de ruimte om in verband met de door eiseres aangevoerde omstandigheden af te zien van het opleggen van de buitenlandbijdrage. [3] Volgens vaste rechtspraak zijn er echter bijzondere gevallen denkbaar waarin strikte toepassing van een wettelijk voorschrift van dwingendrechtelijke aard zozeer in strijd is met het ongeschreven recht dat zij op grond daarvan geen rechtsplicht meer kan zijn. [4] Van dergelijke bijzondere omstandigheden is in dit geval niet gebleken. Uit de brief van de Svb van 10 augustus 2022 blijkt dat de Svb eiseres op 1 september 2016 als pensioengerechtigde heeft aangemeld. Dit betekent dat het CAK al lange tijd op de hoogte was of had kunnen zijn van het pensioen van eiseres en de daarmee gepaard gaande verdragsgerechtigdheid. Vast staat echter dat het CAK eiseres niet eerder dan nadat zij zich bij het CAK had aangemeld, als verdragsgerechtigde heeft aangemerkt. Namens het CAK is ter zitting toegelicht dat de aanmelding van de Svb niet is terug te vinden in de systemen van het CAK. Gelet hierop acht de rechtbank het aannemelijk dat er aan de zijde van het CAK fouten zijn gemaakt in de uitvoering van zijn administratieve taken. Aan de andere kant volgt uit artikel 69, eerste lid, dat verdragsgerechtigden als bedoeld in dat voorschrift zich bij het CAK dienen te melden. Waarschijnlijk was eiseres zich hiervan niet bewust, omdat zij al vanaf 1 januari 2006 als verdragsgerechtigd gezinslid met haar echtgenoot was meeverzekerd. Wat hiervan ook zij: het feit dat eiseres zich nu geconfronteerd ziet met de verplichting om de buitenlandbijdrage alsnog over meerdere zorgjaren te betalen, doet niets af aan de wettelijke verplichtingen van het CAK om de buitenlandbijdrage op te leggen en evenmin aan de verplichting van eiseres om die bijdrage te voldoen.
5.4.
Ter zitting is onder andere besproken wat de gevolgen zijn van de omstandigheid dat een meeverzekerd gezinslid die zich eerder bij het CAK als zodanig heeft aangemeld een eigen, zelfstandig, recht krijgt op zorg in het buitenland ten koste van Nederland, bijvoorbeeld als gevolg van het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Namens het CAK is toegelicht dat deze personen zich (opnieuw) moeten melden. Onduidelijk is echter gebleven waar deze informatie voor betrokkenen in een dergelijke situatie is te vinden of op welke wijze het CAK betrokkenen hierover informeert, zoals het CAK in het bestreden besluit stelt te doen. In het bestreden besluit verwijst het CAK naar zijn website, maar eiseres heeft onbetwist gesteld dat hierop geen informatie staat die betrekking heeft op haar situatie. De rechtbank merkt op dat van het CAK een actievere houding bij het informeren van betrokkenen mag worden verwacht, zodat situaties zoals die zich hier voordoet kunnen worden voorkomen. Dit doet echter niet af aan hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen.
5.5.
Het betoog slaagt niet.
6. Onder verwijzing naar een aantal van het CAK ontvangen brieven betoogt eiseres dat het CAK in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld. Zo heeft het CAK in de brieven van 18 juni 2020 geschreven dat de definitieve jaarafrekeningen waren aangepast en dat er geen Zvw-bijdrage betaald hoefde te worden. Daarbij is niet een voorbehoud gemaakt dat op een later tijdstip alsnog een bedrag zou moeten worden betaald. Eiseres mocht er daarom op vertrouwen dat de brieven van 18 juni 2020 de definitieve jaarafrekeningen waren. Dat de brieven aan haar echtgenoot waren gericht, doet daar niet aan af.
6.1.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is allereerst vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. [5] Van een dergelijke toezegging, uitlating of gedraging is in dit geval niet gebleken. Eiseres doelt met de door haar genoemde brieven op de besluiten van 18 juni 2020 zoals beschreven in 2.4. Deze besluiten hebben betrekking op de bijdrage die de echtgenoot van eiseres heeft betaald voor eiseres als meeverzekerd gezinslid. Hiermee heeft het CAK dus niets gezegd over een eventuele bijdrage die eiseres moet betalen vanwege een zelfstandig recht op zorg in het buitenland.
6.2.
Het betoog slaagt niet.
7. Eiseres betoogt dat het CAK bestreden besluit 3 binnen 13 weken na haar bezwaarschrift had moeten nemen. Eiseres heeft het bezwaar op 20 september 2021 ingediend. Het CAK heeft de beslistermijn met zes weken verlengd, zodat bestreden besluit 3 uiterlijk 9 februari 2022 had moeten worden genomen. Uiteindelijk heeft eiseres het besluit pas op 12 maart 2022 ontvangen. Dit is te laat, zodat bestreden besluit 3 niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
7.1.
De rechtbank overweegt allereerst dat de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet in de mogelijkheid voorziet om een besluit zoals bedoeld in artikel 1:3 van de Awb niet-ontvankelijk te verklaren. Verder is de termijn om op het bezwaar te beslissen met het oog op de rechtszekerheid van belanghebbenden gesteld, zodat zij niet langer dan strikt noodzakelijk is in onzekerheid verkeren omtrent hun rechtspositie. Beslist een bestuursorgaan, zoals bijvoorbeeld het CAK, niet op tijd op een bezwaar, dan staat voor de betrokkene de mogelijkheid open om daartegen beroep bij de rechtbank in te stellen, nadat hij dit bestuursorgaan in gebreke heeft gesteld. [6] Overschrijding van de beslistermijn heeft evenwel niet tot gevolg dat het CAK bestreden besluit 3 niet langer mocht nemen of dat het CAK primair besluit 5 had moeten herroepen.
7.2.
Het betoog slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de bestreden besluiten in stand blijven en eiseres de door het CAK vastgestelde buitenlandbijdrage moet voldoen. Eiseres krijgt het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 29 mei 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1155.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 17 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2425.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 13 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1814.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 4 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1086.
5.Zie de uitspraak van de CRvB van 31 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4351.
6.Zie (onder andere) artikel 6:12 van de Awb.