ECLI:NL:RBDHA:2023:8817

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2023
Publicatiedatum
19 juni 2023
Zaaknummer
10123847/22-50452
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid Nederlandse rechter in arbeidszaak tegen de Republiek Angola

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoekster01], een voormalige griffier bij de ambassade van de Republiek Angola in Nederland, en de Republiek Angola. [verzoekster01] verzocht de kantonrechter om de opzegging van haar arbeidsovereenkomst te vernietigen en om betaling van haar loon vanaf 1 september 2022. De Republiek Angola voerde aan dat de Nederlandse rechter niet bevoegd was om van het geschil kennis te nemen, omdat er sprake was van immuniteit van rechtsmacht op basis van internationaal gewoonterecht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verzoekster01] als lid van de diplomatieke missie van Angola in Nederland werkte en dat haar functie onder de uitzonderingen van het VN-verdrag inzake immuniteit van rechtsmacht valt. Hierdoor heeft de kantonrechter geoordeeld dat de Republiek Angola zich terecht op immuniteit kan beroepen en dat de Nederlandse rechter onbevoegd is om het geschil te behandelen. De proceskosten zijn voor rekening van [verzoekster01].

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Den Haag
esm/da/c
Rep.nr.: 10123847/22-50452
Datum: 20 februari 2023
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoekster01],
wonende te [woonplaats01] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. M. Dorgelo,
tegen
Republiek Angola,
gevestigd/zetelend te Angola,
verwerende partij,
gemachtigden: mr. P.C.X. de Leede en mr. R.W.L Russel.
Partijen worden aangeduid als “ [verzoekster01] ” en “de Republiek Angola”.

1.Het procesverloop

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- het verzoekschrift van de [verzoekster01] met bijlagen, ontvangen op 29 september
2022;
- de brief van mr. J. Dop en mr. A.E. Pluijm namens de Republiek Angola van 2
november 2019, met bijlagen;
- de brief van 4 november met bijlagen 1 en 2 zijdens [verzoekster01] ;
- de e-mail van de gemachtigde van [verzoekster01] van 8 november 2022, met bijlagen;
- het vervangend verzoekschrift van 9 november 2022.
1.2.
Op 9 november 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Verschenen zijn [verzoekster01] bijgestaan door mr. Dorgelo. Voorts zijn verschenen mr. J. Dop en mr. A.E. Pluijm, zonder zich in de procedure te stellen namens de Republiek Angola. De kantonrechter heeft beslist dat de Republiek Angola rechtsgeldig bij exploot diende te worden opgeroepen tegen de op de zitting medegedeelde datum van 13 januari 2023. Van het overige verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt, die zich ook in het griffiedossier bevinden.
1.3.
De kantonrechter heeft vervolgens kennisgenomen van:
- de e-mail van de gemachtigde van [verzoekster01] van 20 januari 2023, met als bijlage het
exploot van betekening van 13 januari 2023;
- twee e-mails van de gemachtigde van [verzoekster01] van 23 januari 2023, met bijlagen.
1.4.
Op 23 januari 2023 is de mondelinge behandeling voortgezet. Verschenen zijn [verzoekster01] bijgestaan door mr. Dorgelo en Republiek Angola vertegenwoordigd door mr. De Leede en mr. Russel. De gemachtigde van [verzoekster01] heeft pleitaantekeningen voorgedragen en overgelegd. Van het overige verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt, die zich ook in het griffiedossier bevinden.
1.5.
Ten slotte is de beschikking bepaald op heden.

2.Feiten

2.1.
[verzoekster01] is op 17 augustus 2013 door het Ministerie van Buitenlandse Zaken van de Republiek Angola benoemd in de functie van griffier/klerk bij de ambassade van de Republiek Angola in Amsterdam.
2.2.
Op 11 mei 2022 is [verzoekster01] door de Republiek Angola bericht dat haar dienstcommissie/zending in Nederland eindigt. Haar salaris is doorbetaald tot en met augustus 2022.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoekster01] verzoekt de kantonrechter:
1. primair - voor zover zou komen vast te staan dat de arbeidsovereenkomst zou zijn opgezegd - de door de Republiek Angola gedane opzegging van de arbeidsovereenkomst te vernietigen en de Republiek Angola te veroordelen tot betaling aan [verzoekster01] het loon vanaf 1 september 2022, te vermeerderen met alle vaste looncomponenten (zoals het huurgenot van de ambtswoning), voor zover dat loon op de datum van de beschikking opeisbaar is en zodra dat loon opeisbaar zal worden, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50%, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de data dat het loon opeisbaar is, onder overlegging van deugdelijke bruto-netto specificaties, binnen tien dagen na betekening van de beschikking, onder verbeurte van een dwangsom van € 2.500,00 per dag voor iedere dag dat Republiek Angola niet aan deze veroordeling zal voldoen;
Subsidiair op grond van artikel 7:681 lid 1 BW een billijke vergoeding van € 25.000,00 aan [verzoekster01] toe te kennen, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, acht maandsalarissen met verhoging van vaste looncomponenten wegen onregelmatige (deel)opzegging en de wettelijke transitievergoeding op grond van artikel 7:673 BW, subsidiair als voorschot op de schadevergoeding die haar toekomt vanwege slecht werkgeverschap;
2. de Republiek Angola te veroordelen in de kosten van de procedure.
In het incident:
te bepalen dat de Republiek Angola het brutoloon per maand en al het overige uit hoofde van de arbeidsovereenkomst (zoals het ter beschikking stellen van een ambtswoning) verschuldigd is, of nog zal zijn, dit op de gebruikelijke wijze en tijdstippen, en dit dient te betalen aan [verzoekster01] en wel vanaf 1 september 2022 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd en de Republiek Angola te veroordelen in de kosten van het incident.
3.2.
[verzoekster01] heeft hiertoe aangevoerd dat zij sinds 23 augustus 2014 in Nederland werkt bij de ambassade van Angola. Daarvoor heeft [verzoekster01] voor Republiek Angola gewerkt in Angola bij een organisatie voor vrouwenrechten. Op 11 mei 2022 is aan [verzoekster01] mondeling medegedeeld dat zij geen onderdeel meer vormt van de diplomatieke missie, dat zij haar laatste salaris zou ontvangen en zij haar woning op 30 augustus 2022 zou dienen te verlaten. Het werk is volgens de Republiek Angola geëindigd per 30 augustus 2022. Op 4 augustus 2022 is de Republiek Angola gesommeerd om te bevestigen dat het aangezegde ontslag wordt ingetrokken en dat het loon wordt doorbetaald. De Republiek Angola heeft bij brief van 11 augustus 2022 bevestigd dat de sommatie is ontvangen en heeft bevestigd dat [verzoekster01] tot de Angolese Staat behoort omdat zij een werknemer van een diplomaat is. Op dezelfde datum heeft de Republiek Angola telefonisch aan [verzoekster01] kenbaar gemaakt dat zij na augustus 2022 geen loon meer ontvangt en zij voor 30 augustus 2022 uit de ambtswoning/huurwoning dient te vertrekken. Ook is [verzoekster01] gesommeerd om op 26 augustus 2022 bij de ambassade te verschijnen om haar diplomatieke verblijfskaart in te leveren. Doordat zij haar diplomatieke verblijfsrechten heeft verloren omdat de Republiek Angola het diplomatieke verblijfspasje heeft ingenomen en haar heeft afgemeld bij het Nederlandse ministerie van Buitenlandse zaken, worden zij en haar kinderen bedreigd met een vertrekplicht uit Nederland. [verzoekster01] lijdt aan een terminale nierziekte waarvoor zij in behandeling is bij Haaglanden Medisch Centrum. Deze behandeling is niet beschikbaar in Angola. Nederland verlaten zal haar dood tot gevolg hebben.
3.3.
Nederlands recht is van toepassing omdat de arbeid in Nederland wordt verricht en partijen niet uitdrukkelijk hebben afgesproken dat het Angolese recht van toepassing is.
De rechter te Den Haag is bevoegd omdat de gewone werkplaats van [verzoekster01] Den Haag is en Republiek Angola is gevestigd te Den Haag.

4.Het verweer

4.1.
Op de mondelinge behandeling van 23 januari 2023 hebben de gemachtigden van de Republiek Angola gesteld dat de brief van mr. J. Dop en mr. A.E. Pluijm van 2 november 2022 kan worden geduid als het verweerschrift namens de Republiek Angola. Daarin heeft de Republiek Angola het volgende aangevoerd.
4.2.
Het verzoekschrift is gericht tegen een verkeerde entiteit. De ambassade van Angola in Nederland is immers geen rechtspersoon. Er heeft voorts geen rechtsgeldige oproep plaatsgevonden. Het exploot van 13 januari 2023 heeft de Republiek Angola nooit bereikt. Dit had overigens op grond van artikel 22 van het VN-verdrag inzake de immuniteit van rechtsmacht van staten en hun eigendommen (hierna: VN-verdrag) plaats moeten vinden door toezending langs diplomatieke weg aan het ministerie van Buitenlandse Zaken.
4.3.
De Nederlandse rechter heeft geen bevoegdheid in het kader van dit verzoek, omdat er sprake is van immuniteit van jurisdictie op basis van internationaal gewoonterecht, onder meer zoals weergegeven onder artikel 11 lid 2 sub b (maar ook a, c, d en e) van het VN-verdrag. Alhoewel het VN-verdrag nog niet door Nederland is geratificeerd, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat dit verdrag behoudens enkele uitzonderingen een codificatie is van het internationaal gewoonterecht. [verzoekster01] werkt voor de Angolese overheid. Op 17 augustus 2013 is zij door het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Angola benoemd tot lid van de diplomatieke missie van Angola in Nederland. Ze maakt dus deel uit van de zogenaamde ‘diplomatic staff’. Meer specifiek was [verzoekster01] benoemd als ‘clerk’ oftewel administratief personeel van de zending. De ambassade is de diplomatieke vertegenwoordiging van Angola in Nederland. Aan het hoofd staat de ambassadeur van Angola in Nederland. Daarnaast werken er zes leden van de diplomatieke zending, van wie [verzoekster01] er één was. Verder werken er negen arbeidskrachten op grond van een lokale arbeidsovereenkomst. Op grond van artikel 10 lid 1 sub a en b van het Verdrag van Wenen dient een lid van de missie te worden gemeld bij het ministerie van buitenlandse zaken, zoals ook met [verzoekster01] is gebeurd. Aan [verzoekster01] is ook een “diplomatic identification” bewijs met de codering BD verstrekt. Deze codering duidt volgens de Regeling identiteitsbewijs geprivilegieerden op ‘administratief en technisch personeel’ binnen de categorie ‘personeel en diens gezinsleden van ambassades’. De uitzonderingen vermeld in artikel 11 lid 2 onder a t/m d van het VN-verdrag zijn allemaal van toepassing.
4.4.
Hoewel de werkzaamheden van [verzoekster01] bij de zending in Nederland per eind augustus 2022 zijn geëindigd, is haar dienstverband met de Angolese overheid blijven doorlopen. Er is dan ook geen sprake van een opzegging van de arbeidsovereenkomst.

5.De beoordeling

Betekening/oproep Republiek Angola
5.1.
[verzoekster01] heeft haar inleidende verzoekschrift gericht aan de ambassade van Angola in Nederland, als verweerder. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling van 9 november 2022 heeft [verzoekster01] een gewijzigd verzoekschrift ingediend, waarin de Republiek Angola is aangeduid als verweerster. Deze wijziging brengt mee dat het verweer van de Republiek Angola, dat een niet bestaande entiteit is opgeroepen, geen doel treft.
5.2.
De kantonrechter volgt de Republiek Angola evenmin in haar standpunt dat de oproeping voor de zitting van 23 januari 2023 niet rechtsgeldig is. Op de mondelinge behandeling van 9 november 2022 heeft de kantonrechter op de voet van artikel 272 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (‘Rv’) bepaald dat de Republiek Angola dient te worden opgeroepen bij exploot. [verzoekster01] heeft een exploot laten uitgaan op 13 januari 2023 gericht aan de Republiek Angola en zij heeft dit laten betekenen bij het Openbaar Ministerie te Den Haag.
5.3.
De kantonrechter is van oordeel dat de oproep met het gewijzigde verzoekschrift op juiste wijze aan de Republiek Angola is betekend. Voorop wordt gesteld dat er geen verdrag geldt tussen Nederland en de Republiek Angola die de oproeping regelt. Het VN-verdrag is voorts niet geratificeerd, zodat het beroep van de Republiek Angola daarop geen doel treft. De betekening dient te geschieden met inachtneming van het bepaalde in Rv. Op grond van artikel 55 Rv geschiedt de betekening van een exploot ten aanzien hen die geen bekende woonplaats of bekend werkelijk verblijf in Nederland hebben, maar van wie de woonplaats of het werkelijk verblijf buiten Nederland bekend is, aan het parket van de ambtenaar van het openbaar ministerie. Gelet hierop, is de oproeping bij exploot rechtsgeldig gedaan.
5.4.
Vervolgens is de vraag of een passende termijn voor de oproep is aangehouden. Artikel 276 Rv vermeldt een termijn van een ten minste een week voorafgaand aan de terechtzitting. Deze minimumtermijn is in acht genomen. Tussen de datum van betekening en de dag van de mondelinge behandeling zit immers tien dagen. Nu sprake is van een verzoekschriftprocedure en er geen verdragsrechtelijke bepalingen van toepassing zijn, is er geen andere wettelijke minimumtermijn van toepassing. De goede procesorde brengt evenwel mee dat beoordeeld zal moeten worden of de in acht genomen oproepingstermijn passend is in de zin dat kennisgeving zo tijdig is geschied dat de verwerende partij de gelegenheid heeft gehad verweer te voeren. In dit geval is daarvan sprake. Daarbij wordt meegewogen dat de advocaten van de Republiek Angola op de zitting van 9 november 2022 aanwezig waren en dat de Republiek Angola al op 3 november 2022 een schriftelijk stuk bij de rechtbank heeft ingediend, waarin uitgebreid inhoudelijk is ingegaan op de inhoud van het verzoekschrift van [verzoekster01] . Daaruit blijkt dat de Republiek Angola - via haar advocaten - al vóór de zitting van 9 november 2022 op de hoogte was van de inhoud van het verzoekschrift van [verzoekster01] . Ook is de Republiek Angola (uiteindelijk) zelf verschenen ter zitting van 23 januari 2023. Gezien deze gang van zaken is Republiek Angola niet geschaad in haar mogelijkheden om verweer te voeren en is de gehanteerde oproeptermijn passend.
Immuniteit/Bevoegdheid Nederlandse rechter
5.5.
De Republiek Angola heeft aangevoerd dat de Nederlandse (kanton)rechter niet bevoegd is om van het geschil kennis te nemen omdat sprake is van immuniteit van rechtsmacht.
5.6.
Op grond van artikel 6, aanhef en onder b Rv komt de Nederlandse rechter in beginsel rechtsmacht toe, zoals door [verzoekster01] is betoogd. Volgens artikel 13a Wet algemene bepalingen wordt de rechtsmacht van de Nederlandse rechter beperkt door de in het volkenrecht erkende uitzonderingen. Op een dergelijke uitzondering doet de Republiek Angola een beroep.
5.7.
Het recht van staten op immuniteit van jurisdictie is erkend als regel van het internationaal gewoonterecht. Wat betreft de immuniteit van jurisdictie in het kader van arbeidsrechtelijke geschillen geldt dat de Hoge Raad heeft geoordeeld dat het VN-verdrag een codificatie van het internationale gewoonterecht met betrekking tot de immuniteit van jurisdictie en de immuniteit van executie en de aan een en ander gestelde grenzen behelst, zij het dat niet alle bepalingen van het VN-Verdrag als internationaal gewoonterecht kunnen worden gekwalificeerd (HR 28 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:45 en HR 30 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2236). Artikel 11 lid 2, aanhef en onder a, VN-Verdrag kan volgens de Hoge Raad worden aangemerkt als regel van internationaal gewoonterecht. De Nederlandse rechter is daaraan dus gebonden (HR 15 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1084).
5.8.
Voor zover relevant is in artikel 11 VN-Verdrag inzake de immuniteit van rechtsmacht van staten en hun eigendommen het volgende opgenomen:
"1. Tenzij anders overeengekomen tussen de betrokken staten, kan een staat geen beroep doen op immuniteit van rechtsmacht ten overstaan van een rechter van een andere staat die voor het overige bevoegd is ter zake van een geding dat betrekking heeft op een arbeidsovereenkomst tussen de staat en een natuurlijke persoon voor werkzaamheden die geheel of gedeeltelijk zijn verricht of dienen te worden verricht op het grondgebied van die andere staat.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien:
a. de werknemer is aangesteld voor het vervullen van bepaalde functies in de uitoefening van bevoegdheden van de overheid;
b. de werknemer:
(i) diplomatiek ambtenaar is zoals omschreven in het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer van 1961;
(ii) consulair ambtenaar is zoals omschreven in het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen van 1963;
(iii) lid is van het diplomatieke personeel van een permanente vertegenwoordiging bij een internationale organisatie of van een permanente vertegenwoordiging bij een internationale organisatie of van een speciale missie of is aangewezen als vertegenwoordiger van een staat bij een internationale conferentie; of
(iv) een andere persoon is die diplomatieke immuniteit geniet;
(…)”
5.9.
De kantonrechter overweegt dat de uitzondering onder artikel 11 lid 2, aanhef en onder b, VN-Verdrag gezien dient te worden als een verduidelijking van de onder artikel 11 lid 2, aanhef en onder a, VN-Verdrag bedoelde werknemer. [1] Bij die stand van zaken dient ook het bepaalde in artikel 11 lid 2, aanhef en onder b, VN-Verdrag te worden gezien als een regel van internationaal gewoonterecht. Dit sluit aan bij het bepaalde in het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer, waarna wordt verwezen in artikel 11 lid 2 aanhef en onder b VN-Verdrag. Ingevolge het Verdrag van Wenen zijn zendstaten in beginsel vrij zijn in het aanstellen van de personeelsleden van de zending. In het geval van leden van het diplomatieke personeel van een permanente vertegenwoordiging bij een internationale organisatie is het ook niet aan het gastland om zich te mengen in die aanstelling. Dit om de onafhankelijkheid van de internationale organisatie te waarborgen. Personen die op een andere basis diplomatieke immuniteit genieten, worden in de regel gelijk geschakeld met diplomaten en vallen daarmee ook onder de bepaling van Wenen Diplomatiek dat de zendstaat vrij is in het aanstellen van de personeelsleden.
5.10.
Voor de beoordeling van de vraag of de Republiek Angola een beroep toekomt op immuniteit van jurisdictie neemt de kantonrechter het volgende in aanmerking.
[verzoekster01] heeft de Angolese nationaliteit en is in dienst bij de ministerie van Buitenlandse Zaken van Angola. Vast staat dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen is gesloten in Angola, en dat [verzoekster01] eerst werkzaamheden in Angola heeft uitgevoerd. Daarna is zij uitgezonden naar Nederland in het kader van een diplomatieke missie in de functie van ‘clerk’ bij de ambassade van de Republiek Angola in Nederland en genoot als zodanig immuniteit. Dit laatste blijkt tevens uit de door haar overgelegde kopie van haar identiteitsbewijs ‘diplomatic identification’ met codering BD, afgegeven door het ministerie van Buitenlandse zaken. De functionele werkzaamheden van [verzoekster01] hielden direct verband met het werk van de ambassadeur en de ambassade, zo is niet weersproken gesteld. Ter zitting heeft [verzoekster01] bevestigd dat zij haar werkzaamheden als ‘clerk’ op het kantoor van de ambassadeur en voor de ambassadeur verrichte. Zij typte documenten uit, werkte in de archieven en deed andere protocolzaken. Ook heeft zij verklaard dat zij diplomatieke immuniteit genoot.
5.11.
Gelet op deze feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang komt de Republiek Angola een beroep toe op immuniteit van rechtsmacht wat betreft haar arbeidsverhouding met [verzoekster01] . [verzoekster01] is immers als lid van de zending als bedoeld in het Verdrag van Wenen vanuit Angola in Nederland tewerkgesteld bij de ambassade. Daarmee valt de functie van [verzoekster01] onder de uitzonderingen als omschreven in artikel 11 onder sub b onder (iii) van het VN-verdrag. Dit maakt dat Republiek Angola zich terecht beroept op staatsimmuniteit en dat de Nederlandse rechter onbevoegd is.
5.12.
De kantonrechter begrijpt het door [verzoekster01] naar voren gebrachte belang om in Nederland te verblijven voor haar medische behandeling. Dat belang vormt echter geen onderdeel van de beoordeling of de Republiek Angola een beroep toekomt op immuniteit van rechtsmacht en legt als zodanig dus geen gewicht in de schaal.
5.13.
De proceskosten komen voor rekening van [verzoekster01] als de in het ongelijk gestelde partij.

6.De beslissing

De kantonrechter:
- verklaart zich onbevoegd;
- veroordeelt [verzoekster01] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de werkgever tot en met vandaag vaststelt op € 614,00, te weten:
griffierecht € 86,00,
salaris gemachtigde € 264,00 x 2 = € 528,00;
- verklaart deze beschikking ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. D.E. Alink en uitgesproken ter openbare zitting van 20 februari 2023.

Voetnoten

1.Report of the Working Group on jurisdictional immunities of States and their property -