Overwegingen
1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat.
2. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor was dat de rechtbank tot de conclusie was gekomen dat de ingebrekestelling volgens de rechtbank prematuur was ingediend. Deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, heeft op 18 november 2022 uitspraak gedaan in onderhavige zaak (ECLI:NL:RBOVE:2022:3429). Daarbij heeft de rechtbank verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van opposante. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) moet, als na vernietiging door de rechter geen termijn voor het nemen van een beslissing is gesteld, het bestuursorgaan in beginsel beslissen binnen de termijn die gold voor het vernietigde besluit. De nieuwe beslistermijn bedroeg in dit geval, zoals volgt uit artikel 42, eerste lid, Vw, zes maanden na de bekendmaking van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft op basis daarvan geconcludeerd dat de ingebrekestelling, die dateert van 20 december 2022, prematuur is ingediend. 3. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank in de eerste plaats of in de buiten-zittinguitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
4. In onderhavige zaak is op 11 april 2023 door deze rechtbank en zittingsplaats uitspraak gedaan. De termijn vangt daarmee aan op 12 april 2023 en eindigt op 23 mei 2023. Opposante heeft op 26 april 2023 verzetschrift ingediend. Het verzet is dus tijdig ingesteld.
5. Opposante voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat de ingebrekestelling van 20 december 2022 niet prematuur is ingediend. Hierbij voert zij aan in het beroepschrift tegen het niet tijdig beslissen te hebben gewezen op de maximale beslistermijn van 21 maanden zoals neergelegd in artikel 31 lid 5 van de Procedurerichtlijn. Deze termijn van 21 maanden is op 11 november 2022 verstreken.
6. Opposante is van mening dat uit de jurisprudentie van de ABRvS niet blijkt dat de bovengrens van 21 maanden in de Procedurerichtlijn kan worden verlengd als er sprake is van een rechterlijke beslissing op grond waarvan het bestuursorgaan een nieuwe beslissing moet nemen. Daarbij voert opposante aan dat ook geopposeerde er vanuit gaat dat de 21-maanden termijn van artikel 31 lid 5 Procedurerichtlijn de bovengrens is.
7. Onder verwijzing naar die arresten stelt opposante daarbij dat geopposeerde een interne gedragslijn heeft, die inhoudt dat in geval van vernietiging van een eerder besluit op een asielaanvraag, het nieuwe besluit binnen 21 maanden na de datum van indiening van de aanvraag moet worden genomen.
Overwegingen rechtbank over verzetsgronden
8. De rechtbank overweegt over de verzetsgronden als volgt. De asielaanvraag van opposante dateert van 11 februari 2021. Deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, heeft op 18 november 2022 (zaaknummer NL22.3315) het beroep van opposante gegrond verklaard en geopposeerde opgedragen een nieuwe beslissing te nemen op de aanvraag. De rechtbank heeft geen termijn opgelegd. Ter zitting heeft geopposeerde aangegeven dat ook in een dergelijk geval de maximale beslistermijn 21 maanden bedraagt. De rechtbank is van oordeel dat deze uitleg van artikel 31 lid 5 van de Procedurerichtlijn correct is. Deze termijn is overschreden, zo stelt de rechtbank vast. Tussen partijen is overigens ook thans niet in geschil dat geopposeerde ten tijde van het indienen van de ingebrekestelling van 20 december 2022, in gebreke was te beslissen op de aanvraag van opposante.
9. Hieruit volgt dat de rechtbank in de buiten-zittinguitspraak ten onrechte heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk, dus buiten redelijke twijfel, niet-ontvankelijk was zodat het beroep ten onrechte om die reden zonder zitting is afgedaan. Het verzet is gegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak vervalt en de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat die buiten-zittinguitspraak werd gedaan.
10. Partijen zijn beide uitgenodigd voor de zitting over het verzet. De rechtbank is van oordeel dat nader onderzoek na de zitting niet kan bijdragen aan de beoordeling van de beroepszaak. De rechtbank doet daarom op grond van artikel 8:55, tiende lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzet, maar ook op het beroep.
11. Opposante zal hierna worden aangeduid als eiseres. Geopposeerde zal worden aangeduid als verweerder.
12. Eiseres voert in beroep aan dat op de asielaanvraag van 11 februari 2021 te laat is beslist door verweerder. Verweerder heeft de aanvraag bij beschikking d.d. 22 februari 2022 afgewezen. Het daartegen door eiseres ingestelde beroep is op 18 november 2022 gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Verweerder heeft tot op geen nieuwe beslissing genomen. De maximale beslistermijn van 21 maanden van artikel 31 lid 5 Procedurerichtlijn is al op 11 november 2022 verstreken. Eiseres voert aan dat het beroep ontvankelijk is, omdat de ingebrekestelling en het beroepschrift zijn ingediend na het verstrijken van deze termijn.
13. Eiseres verzoekt de rechtbank een nieuwe beslistermijn van vier weken op te leggen om te beslissen op haar aanvraag.
14. Voorts is eiseres is van mening dat zij recht heeft op een rechterlijke dwangsom. Zij verzoekt om een dwangsom van €100,00 per dag, voor elke dag waarmee de door de rechtbank op te leggen termijn wordt overschreden.
15. Tot slot doet eiseres een verzoek tot veroordeling van verweerder in de proceskosten.
Overwegingen rechtbank over beroepsgronden
16. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
17. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
18. De rechtbank stelt vast dat deze wettelijke en maximale beslistermijn is verstreken, dat eiseres verweerder rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken.
19. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb bepalen dat verweerder alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van eiseres. In de uitspraak van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) heeft de ABRvS verweerder gevolgd in het standpunt dat een termijn van acht weken voor het houden van een eerste gehoor en een termijn van acht weken voor het bekend maken van een besluit op de aanvraag (het 8+8-wekenmodel) passend is. Ter zitting van 5 juni 2023 heeft verweerder aangegeven dat reeds een voornemen is uitgebracht en dat binnen een termijn van vier weken een besluit kan worden genomen. Dit is ook de vordering van eiseres. De rechtbank legt deze termijn dan ook op aan verweerder om te beslissen op de asielaanvraag van eiseres. 20. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
21. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 0,5 punt voor het indienen van een verzetschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5 voor het beroepschrift en een wegingsfactor van 1 voor het verzetschrift).