Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam] , eiser
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
M.A. tegen België).
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juni 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een Namibische eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod dat op 8 maart 2023 door de staatssecretaris was opgelegd. De rechtbank heeft de zaak behandeld in Middelburg, waar de eiser en de staatssecretaris zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank oordeelde dat de eiser, die geen geldig identiteitsbewijs bij zich had, in vreemdelingenbewaring was gesteld en dat er een risico bestond dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft eerder, op 27 maart 2023, een beroep van de eiser tegen een eerder terugkeerbesluit ongegrond verklaard.
De rechtbank overwoog dat het bestreden besluit, voor zover het een terugkeerbesluit betreft, niet aan de rechtbank voorgelegd kon worden omdat dit besluit al eerder was genomen en geen nieuwe rechtsgevolgen met zich meebracht. De rechtbank verklaarde zich daarom onbevoegd om kennis te nemen van het beroep tegen het terugkeerbesluit. Wat betreft het inreisverbod oordeelde de rechtbank dat de staatssecretaris voldoende rekening had gehouden met de belangen van de minderjarige kinderen van de eiser en met zijn recht op gezinsleven, zoals vastgelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had aangetoond dat zijn gezinsleven met zijn kinderen in Nederland voldoende was onderbouwd.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangegeven, waarbij hoger beroep mogelijk is bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na bekendmaking.