ECLI:NL:RBDHA:2023:8848

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
20 juni 2023
Zaaknummer
NL22.25193
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van inburgeringsvereiste en bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Marokkaanse vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als verblijfsdoel 'familie en gezin', maar deze aanvraag werd op 8 april 2022 afgewezen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 11 november 2022 ongegrond verklaard, waarna eiseres beroep instelde. De rechtbank heeft de zaak op 30 maart 2023 behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en de referent ook aanwezig was.

De rechtbank overwoog dat eiseres niet voldeed aan het inburgeringsvereiste, aangezien zij het inburgeringsexamen niet had gehaald en niet in aanmerking kwam voor vrijstelling. Eiseres voerde aan dat er bijzondere individuele omstandigheden waren die ontheffing van het inburgeringsvereiste rechtvaardigden, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende had gemotiveerd waarom eiseres het examen moest afleggen. De rechtbank concludeerde dat er geen objectieve belemmeringen waren die het voor eiseres onmogelijk maakten om het examen af te leggen.

De rechtbank oordeelde dat de belangenafweging van verweerder, waarbij het belang van de Nederlandse overheid werd afgewogen tegen het persoonlijk belang van eiseres, evenwichtig was. Eiseres had nooit een verblijfsvergunning in Nederland gehad en er was geen objectieve belemmering voor haar om het gezinsleven in Marokko voort te zetten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de aanvraag af, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.25193

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Bij het besluit van 8 april 2022 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als verblijfsdoel ‘familie en gezin’ afgewezen.
Bij het besluit van 11 november 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen die afwijzing ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 30 maart 2023 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens is referent verschenen. Als tolk is verschenen H. Benkrita. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na de behandeling op zitting zijn partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunten schriftelijk nader te onderbouwen. Hierna heeft de rechtbank het onderzoek op 2 mei 2023 gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Op 8 november 2021 heeft zij een aanvraag ingediend, omdat zij in Nederland bij haar partner [naam partner] (referent) wil verblijven. Bij haar aanvraag heeft eiseres verzocht om ontheffing van het inburgeringsvereiste.
2. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen, omdat eiseres niet aan het inburgeringsvereiste voldoet. Eiseres heeft het inburgeringsexamen niet gehaald en zij komt niet in aanmerking komt voor een vrijstelling. Er is volgens verweerder evenmin reden voor een ontheffing, omdat geen sprake is van (een combinatie van) individuele omstandigheden die gezinshereniging voor eiseres onmogelijk of heel erg moeilijk maken als zij eerst moet slagen voor het inburgeringsexamen. Volgens verweerder is de weigering om de gevraagde mvv te verlenen niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. [1]
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte vasthoudt aan het inburgeringsvereiste. Zij verwijst in beroep naar de inhoud van de door haar overgelegde schriftelijke verklaring van 5 maart 2022. Voor zover zij en referent tijdens de hoorzitting anders hebben verklaard, stelt eiseres dat zij het toen moeilijk vonden om zich te uiten. Verder is relevant dat eiseres geen gevaar vormt voor het economisch welzijn van Nederland. In het kader van artikel 8 van het EVRM dient de belangenafweging dan ook in het voordeel van eiseres uit te vallen. Tot slot heeft eiseres gewezen op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 23 januari 2023, waarin is geoordeeld dat het vereiste van het afleggen van een inburgeringsexamen in het buitenland in strijd is met het verbod op discriminatie in de zin van artikel 14 van het EVRM en met de Gezinsherenigingsrichtlijn. [2]
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. De aanvraag voor een mvv wordt afgewezen indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden van het beoogde verblijfsdoel. Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt afgewezen, indien een inburgeringsplichtige vreemdeling niet beschikt over kennis op basisniveau van de Nederlandse taal en de Nederlandse maatschappij, tenzij de vreemdeling is vrijgesteld of ontheven van deze verplichting. [3] Niet in geschil is dat eiseres inburgeringsplichtig is, dat zij niet in aanmerking komt voor vrijstelling en dat zij het inburgeringsexamen niet heeft gehaald.
5. In geschil is of sprake is van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan eiseres had moeten worden ontheven van het inburgeringsvereiste, omdat gezinshereniging voor haar anders onmogelijk of uiterst moeilijk wordt. [4] De IND [5] betrekt bij de beoordeling van die vraag de getoonde wil van de vreemdeling om voor het examen te slagen en de inspanningen die geleverd zijn om het examen voor te bereiden en om te slagen voor het examen. [6] Daarbij mogen de gevraagde inspanningen van de vreemdeling niet zo lang duren dat uitoefening van het recht op gezinshereniging onmogelijk of uiterst moeilijk wordt gemaakt. Of daarvan sprake is wordt beoordeeld aan de hand van wat de vreemdeling hierover heeft aangevoerd.
6. Verweerder heeft gemotiveerd waarom hij vindt dat van eiseres kan worden verlangd dat zij het examen (al dan niet in delen) aflegt. Eiseres is weliswaar ongeletterd en uit de door eiseres overgelegde medische informatie blijkt dat haar cognitieve vaardigheden beperkt zijn als gevolg van depressieve klachten en sociale conditionering. Verweerder heeft echter kunnen oordelen dat uit de overgelegde informatie niet volgt dat eiseres vanwege medische beperkingen niet in staat is om examen te doen en daarvoor te slagen. Hiertoe heeft verweerder gewezen op het bestaan van gratis zelfstudiepakketten die geschikt zijn voor niet-geletterden.
7. Eiseres heeft het examen in totaal driemaal afgelegd, te weten op 5 februari 2021, 19 mei 2021 en 11 maart 2022. Verweerder heeft, mede onder verwijzing naar de daarbij door haar behaalde stabiel lage scores, kunnen oordelen dat niet aannemelijk is dat eiseres voldoende inspanningen heeft geleverd om zich voor te bereiden op het examen. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar verzoek om ontheffing een verklaring overgelegd van het instituut [naam instituut] van 1 november 2021, waarin staat dat eiseres problemen heeft met haar opleidingsniveau, omdat zij analfabete is en daarom problemen ervaart met concentratie, begrip en volgorde. Volgens het instituut kan eiseres nooit slagen voor het inburgeringsexamen vanwege haar niveau. Verweerder heeft kunnen overwegen dat deze verklaring niet objectief verifieerbaar is, omdat niet objectief is gebleken dat dit instituut voldoende gekwalificeerd is. Daarnaast merkt verweerder terecht op dat de verklaring van [naam instituut], dat eiseres sinds 1 oktober 2019 staat ingeschreven voor inburgeringslessen, niet rijmt met verklaringen van eiseres zelf, dat zij halverwege 2020 is gestart met inburgeringslessen en dat zij referent pas in 2020 heeft ontmoet. Daarnaast heeft verweerder het opmerkelijk kunnen vinden dat eiseres lessen is blijven volgen bij het instituut, terwijl uit de verklaring volgt dat eiseres nimmer zal slagen voor het inburgeringsexamen vanwege haar opleidingsniveau. Verweerder heeft dan ook beperkte waarde kunnen hechten aan de verklaring van het instituut. Verder heeft verweerder erop gewezen dat eiseres summier heeft verklaard over de gevolgde inburgeringslessen. Zo kon eiseres tijdens de hoorzitting weinig vertellen over de inhoud van de lessen, kon zij geen voorbeelden noemen van wat zij heeft geleerd en wist zij niet uit welke onderdelen het inburgeringsexamen bestaat. Evenmin blijkt dit uit de schriftelijke verklaring van 5 maart 2022. Verweerder mag verwachten van eiseres dat zij hierover meer kan verklaren, nu zij stelt ongeveer een jaar lang, gedurende zes uur in de week, inburgeringslessen te hebben gevolgd. Ten slotte heeft verweerder nog gewezen op tegenstrijdigheden tussen wat is gesteld in de schriftelijke verklaring van 5 maart 2022 en wat hierover tijdens de hoorzitting naar voren is gekomen. Dat eiseres stelt dat zij en referent tijdens de hoorzitting moeilijk konden verklaren, is te algemeen en biedt onvoldoende objectieve aanknopingspunten voor de conclusie dat verweerder bedoelde tegenstrijdigheden niet heeft mogen tegenwerpen.
8. Verweerder heeft zich, gelet op zijn motivering in het bestreden besluit, op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van (een combinatie van) bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan eiseres zou moeten worden ontheven van de inburgeringsplicht.
9. In verband met het door eiseres beoogde verblijfsdoel heeft verweerder een belangenafweging gemaakt in het kader van artikel 8 van het EVRM. Hierbij heeft verweerder het belang van de Nederlandse overheid bij een terughoudend toelatingsbeleid afgewogen tegen het persoonlijk belang van eiseres en referent bij toelating. Alle relevante feiten en omstandigheden zijn in verweerders beoordeling betrokken. Verweerder heeft in het nadeel van eiseres kunnen meewegen dat zij nooit een verblijfsvergunning in Nederland heeft gehad, dus ook niet toen zij het gezinsleven met referent startte. Evenmin heeft eiseres ooit samengeleefd met referent. Anderzijds heeft verweerder het economisch belang van Nederland kunnen tegenwerpen. Dat eiseres is vrijgesteld van het inkomensvereiste betekent immers niet dat het economisch belang van Nederland niet wordt geraakt, als aan eiseres verblijf wordt toegestaan zonder dat zij voldoet aan de voorwaarden die wel aan haar kunnen worden gesteld. In dat verband heeft verweerder ook in het nadeel van eiseres kunnen meewegen dat niet is gebleken dat eiseres voldoende kennis heeft van de Nederlandse taal en samenleving. Verder is niet gebleken dat er een objectieve belemmering bestaat voor eiseres en referent om het gezinsleven in Marokko voort te zetten. Zowel eiseres als referent hebben de Marokkaanse nationaliteit. Daarnaast heeft verweerder terecht gewezen op de banden van eiseres met Marokko. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat de belangenafweging van verweerder onvoldoende evenwichtig is.
10. Ten slotte vormt het gegeven dat verweerder het inburgeringsvereiste niet ten aanzien van alle nationaliteiten hanteert, geen verboden onderscheid zoals bedoeld in artikel 14 van het EVRM. Het inburgeringsvereiste wordt gesteld aan onderdanen van landen waarvoor ook een mvv-plicht geldt. Dit door verweerder gemaakte onderscheid naar herkomstland is gebaseerd op factoren die per land verschillen, zoals buitenlandse betrekkingen en financieel-economische belangen. Zo moet worden aangenomen dat het hier gaat om vergelijkbare gevallen, is een dergelijk onderscheid objectief gerechtvaardigd. In zijn aanvullende verweerschrift van 6 april 2023 heeft verweerder hiervoor verwezen naar de parlementaire behandeling van de Wet inburgering in het buitenland. [7] Daarin is aan de orde gekomen dat het inburgeringsvereiste het algemeen belang van de maatschappelijke inpassing van migranten in Nederland dient. Dit belang is in het algemeen groter naarmate het landen betreft van waaruit een grotere stroom migranten naar Nederland komt en het migranten betreft die afkomstig zijn uit landen die in sociaal-economisch en maatschappelijk opzicht grotere verschillen vertonen met Nederland. De rechtbank ziet geen aanleiding om, zoals is overwogen in de genoemde uitspraak van de zittingsplaats Haarlem, van verweerder op dit punt een nadere motivering te verlangen.
11. Nu eiseres niet heeft voldaan aan het inburgeringsvereiste en er geen aanleiding bestond om haar hiervan te ontheffen, is de aanvraag terecht afgewezen. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Artikel 16, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vreemdelingenwet 2000 en paragraaf B1/4.7 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
4.Artikel 3.71a, tweede lid, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
5.Immigratie- en Naturalisatiedienst.
6.Paragraaf B1/4.7 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
7.Memorie van Toelichting bij de Wet inburgering in het buitenland (Kamerstukken II,