ECLI:NL:RBDHA:2023:9039

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juni 2023
Publicatiedatum
23 juni 2023
Zaaknummer
NL23.6415
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot fundamentele politieke overtuiging

Op 21 juni 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij een verzoeker uit Sri Lanka een voorlopige voorziening heeft aangevraagd. De verzoeker, die onder de reikwijdte van prejudiciële vragen valt die eerder zijn gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU), heeft een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. Deze aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de antwoorden van het HvJEU op de prejudiciële vragen relevant zijn voor de beoordeling van de zaak van de verzoeker. Daarom heeft de rechtbank besloten om de behandeling van het beroep aan te houden en het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen. Dit betekent dat het bestreden besluit wordt geschorst en dat de verzoeker niet mag worden uitgezet totdat er een beslissing is genomen op het beroep.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, die zijn vastgesteld op € 1.674,00. De uitspraak is openbaar gemaakt op 21 juni 2023 en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.6415
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoeker], verzoeker V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. E. Derksen),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. N. Hamzaoui).

Procesverloop

Bij besluit van 1 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep, zaak NL23.6414, ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek, tezamen met de beroepszaak NL23.6414, op 16 maart 2023 op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verzoeker heeft de Sri Lankaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1982.
2. Verzoeker heeft op 29 maart 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 29 van de Vreemdelingenwet (Vw) ingediend.
3. Verweerder heeft de (zevende) aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Vw, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw.
5. Verweerder heeft aan het bestreden besluit onder meer ten grondslag gelegd dat verweerder gelooft dat verzoeker politieke activiteiten in Nederland heeft verricht, maar het niet aannemelijk is dat de Sri-Lankaanse autoriteiten hiervan op de hoogte zijn. Ook is volgens verweerder geen sprake van een fundamentele politieke overtuiging.
6. Verzoeker heeft in de beroepszaak aangevoerd dat om een geslaagd beroep te kunnen doen op artikel 10, eerste lid onder e, van de Definitierichtlijn het niet vereist is dat sprake is van een diepgewortelde of fundamentele overtuiging. Hij verwijst hiertoe naar het arrest Ahmedbekova, ECLI:EU:C:2018:801,van 4 oktober 2018 en naar de prejudiciële vragen die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft gesteld over de vervolgingsgrond 'politieke overtuiging' in de zin van artikel 10, eerste lid, onder e, van de Definitierichtlijn in haar uitspraak van 16 februari 2022 1. Omdat het beoordelingskader niet duidelijk is, heeft verweerder onvoldoende deugdelijk gemotiveerd dat verzoeker geen gegronde vrees heeft voor vervolging vanwege zijn al dan niet toegedichte politieke opvattingen.
7. Verweerder heeft zich in een brief van 15 maart 2023 op het standpunt gesteld dat, gelet op rechtsoverweging 19 van de uitspraak van de Afdeling van 16 februari 2022, de casus van verzoeker onder de reikwijdte van de door de Afdeling gestelde prejudiciële vragen valt. In de gestelde vragen ziet verweerder echter geen reden voor de conclusie dat de besluitvorming onjuist is geweest. Om die reden wordt het besluit gehandhaafd. Indien de rechtbank meent dat gelet op de gestelde vragen er aanleiding is om de beroepszaak aan te houden, zal verweerder zich hier echter niet tegen verzetten. Ter zitting heeft verweerder dit standpunt bevestigd.
8. De voorzieningenrechter heeft kennis genomen van de uitspraak van de Afdeling van 16 februari 2022 en de prejudiciële vragen die daarin aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) zijn gesteld over het begrip ‘fundamentele politieke overtuiging’. De antwoorden van het HvJEU zijn relevant voor het beroep van verzoeker. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de behandeling van het beroep aan te houden en zal het onderzoek in het ter zitting gelijktijdig met het verzoek om voorlopige voorziening behandelde beroep schorsen, in afwachting van het arrest van het HvJEU op de prejudiciële vragen. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen. De voorzieningenrechter schorst het bestreden besluit en bepaalt dat verzoeker niet mag worden uitgezet tot vier weken nadat op het beroep (NL23.6414) tegen het bestreden besluit is beslist.
9. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst en dat verzoeker niet mag worden uitgezet tot vier weken nadat op het beroep is beslist;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk - Salomons, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
21 juni 2023

Documentcode: [documentcode]

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.