ECLI:NL:RBDHA:2023:9053

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2023
Publicatiedatum
23 juni 2023
Zaaknummer
NL23.16583
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Boerlage - van den Bosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van vreemdeling onder de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juni 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling, eiser, opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat verweerder niet voldoende voortvarend had gehandeld bij het versturen van een heroverwegingsverzoek. Eiser was op 4 juni 2023 in bewaring gesteld op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, maar verweerder had pas na tien dagen, op 15 juni 2023, een heroverwegingsverzoek ingediend bij de Franse autoriteiten. De rechtbank stelde vast dat er geen valide redenen waren aangevoerd voor deze vertraging, waardoor de maatregel onrechtmatig werd geacht vanaf 5 juni 2023, de dag waarop de afwijzing van het claimverzoek door Frankrijk was ontvangen. De rechtbank heeft de maatregel van bewaring opgeheven en een schadevergoeding van € 1.900,- toegekend aan eiser voor de onrechtmatige vrijheidsontneming gedurende 19 dagen. Daarnaast zijn de proceskosten van eiser vastgesteld op € 1.674,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.16583

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

Bij besluit van 4 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 16 juni 2023 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum Rotterdam. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Tevens is daar een tolk verschenen. Verweerder heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Bij brief van 20 juni 2023 heeft de rechtbank het onderzoek heropend omdat het onderzoek niet volledig is geweest. De rechtbank heeft verweerder verzocht om uiterlijk 21 juni 2023 een reactie te geven op de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 16 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2353, waarna eiser in de gelegenheid gesteld zou worden om te reageren. De reactie van verweerder is niet binnen de daartoe gestelde termijn binnengekomen. Eiser heeft op 22 juni 2023 een reactie ingediend. Verweerder heeft op 23 juni 2023 een reactie ingediend.
De rechtbank heeft met (impliciete) toestemming van partijen het onderzoek op 23 juni 2023 gesloten zonder het houden van een nadere zitting.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft aan de maatregel ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
(lichte gronden)
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
1.1.
Verweerder heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft verweerder overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
1.2.
Verweerder heeft ter zitting de lichte grond 4e laten vallen.
2. Uit het arrest van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) volgt dat de rechtbank bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaringsmaatregel de uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarden voor bewaring ambtshalve toetst.
Voortraject
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig. De rechtbank ziet in het hiervoor genoemde arrest van het HvJEU geen aanleiding om de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling ambtshalve te toetsen.
Grondslag
4. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. Er bestaat een concreet aanknopingspunt voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening, nu eiser op 11 mei 2023 reeds eerder in het kader van de Dublinverordening is overgedragen aan Frankrijk en nu – naar aanleiding van het nieuwe asielverzoek van eiser – verweerder een nieuw terugnameverzoek heeft ingediend bij de Franse autoriteiten.
4.1.
Het gegeven dat Frankrijk op 5 juni 2023 heeft laten weten niet akkoord te gaan met dit terugnameverzoek doet niet af aan bovenstaande. Verweerder heeft binnen de in de Uitvoeringsverordening gestelde termijnen een heroverwegingsverzoek ingediend en is in afwachting van een reactie van Frankijk. Uit het arrest van het HvJEU van 13 november 2018 in de zaak X. en X. tegen Nederland (ECLI:EU:C:2018:900) volgt dat wanneer de aangezochte lidstaat niet binnen de termijn van twee weken, genoemd in artikel 5, tweede lid, van de Uitvoeringsverordening, antwoordt, de aanvullende procedure voor heroverweging definitief is beëindigd en de verzoekende lidstaat vanaf het verstrijken van die termijn verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming. De rechtbank ziet wel aanleiding om de handelswijze van verweerder omtrent het indienen van het heroverwegingsverzoek te beoordelen bij de vraag of verweerder met voldoende voortvarendheid aan de Dublinoverdracht werkt.
Gronden
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte gronden 3b, 3f en 3k aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd. De rechtbank stelt ten aanzien van zware grond 3b vast dat verweerder geen stukken heeft overlegd die deze grond onderbouwen en dat het daarom niet mogelijk is om de feitelijke juistheid van deze grond vast te stellen. Zware grond 3b kan dan ook niet aan de maatregel ten grondslag worden gelegd. Verder oordeelt de rechtbank dat zware grond 3f feitelijk onjuist is, nu verweerder deze grond in de maatregel heeft gemotiveerd met een verwijzing naar het aanmeldgehoor van 17 januari 2023, waarin eiser zou hebben verklaard zijn paspoort bewust te hebben achter gelaten in Algerije. Uit het gehoor blijkt echter niet dat eiser dit heeft verklaard. Derhalve kan zware grond 3f niet aan de maatregel ten grondslag worden gelegd. Verder oordeelt de rechtbank ten aanzien van zware grond 3k dat deze grond in de maatregel is gemotiveerd met een verwijzing naar de gehoren van 10 januari 2023 en 17 januari 2023, waarin eiser zou hebben verklaard niet te zullen meewerken aan een terugkeer naar Frankrijk. Tijdens het gehoor ter inbewaringstelling van 10 januari 2023 is terugkeer naar Frankrijk echter in zijn geheel niet ter sprake gekomen en in het aanmeldgehoor van 17 januari 2023 heeft eiser enkel verklaard niet terug te willen. Daarmee is de motivering van deze grond feitelijk onjuist en kan deze grond alleen daarom al niet aan de maatregel ten grondslag worden gelegd.
5.1.
Uit de overzichtsuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:829) volgt dat verweerder bij de zware gronden 3a en 3e mag volstaan met een toelichting die feitelijk juist is. Verweerder heeft in de maatregel derhalve voldoende gemotiveerd dat eiser Nederland niet op voorgeschreven wijze is binnengekomen (3a). Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij beschikt over geldige reis- of grensoverschrijdingsdocumenten en dit heeft eiser ook verklaard. Voorts heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser tijdens zijn eerste asielaanvraag tegenstrijdige/onjuiste gegevens heeft verstrekt, nu hij zelf heeft verklaard onjuiste gegevens over zijn identiteit te hebben verstrekt aan de Franse autoriteiten (3e). Verder staat eiser in Nederland niet ingeschreven in de basisregistratie personen en heeft hij ook niet op andere wijze aangetoond over een vaste woon- of verblijfplaats te beschikken (4c). Ook beschikt eiser over slechts € 1.200,- waardoor kan worden aangenomen dat eiser niet over voldoende middelen van bestaan beschikt (4d). Verweerder heeft waar nodig ook gemotiveerd dat de gronden een risico op onttrekking aan het toezicht met zich meebrengen.
5.2.
De zware en lichte gronden 3a, 3e, 4c en 4d zijn naar het oordeel van de rechtbank, in samenhang bezien, reeds voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Lichter middel
6. De rechtbank is van oordeel dat er geen reden was om een lichter middel dan de maatregel van bewaring toe te passen. In dit kader acht de rechtbank van belang dat reeds hiervoor is overwogen dat de gronden van bewaring kunnen dragen en dat hiermee het risico op onttrekking is gegeven. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat de bewaring geen invloed heeft op het familie leven van eiser, nu hij in Nederland geen familie heeft en hij geen contact heeft met zijn familie in Frankrijk en Spanje. Verweerder heeft eisers medische problematiek kenbaar meegewogen bij de beoordeling of een lichter middel kan volstaan. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat in het detentiecentrum de nodige medische voorzieningen beschikbaar zijn welke gelijk kunnen worden gesteld aan de voorzieningen in de vrije maatschappij.
Voortvarendheid en zicht op overdracht
7. De rechtbank overweegt dat, wanneer een persoon op grond van artikel 59a van de Vw 2000 en met inachtneming van artikel 28 van de Dublinverordening in bewaring wordt gehouden, de overdracht van de betrokkene van de verzoekende lidstaat aan de verantwoordelijke lidstaat zo spoedig mogelijk wordt uitgevoerd. Wanneer de verzoekende lidstaat zich niet houdt aan de termijnen voor het indienen van een overname- of terugnameverzoek, of wanneer de bewaring langer duurt dan redelijkerwijs nodig is om de vereiste administratieve procedures zorgvuldig af te ronden, wordt de betrokkene niet langer in bewaring gehouden.
7.1.
De rechtbank leidt uit de uitspraak van de Afdeling van 16 juni 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:2353) af dat bij een vreemdeling die in bewaring zit, de staatssecretaris zo snel mogelijk een besluit moet nemen over het versturen van het heroverwegingsverzoek. In het geval van de uitspraak van 16 juni 2023 had de staatssecretaris geen valide redenen aangevoerd waarom het indienen van het heroverwegingsverzoek pas op dag tien was gebeurd. Om die reden had de staatssecretaris gedurende die tijd onnodig stilgezeten.
7.2.
In deze zaak heeft verweerder in het kader van voortvarendheid en zicht op overdracht op 6 juni 2023 een vertrekgesprek gevoerd met eiser. Op 15 juni 2023 heeft verweerder een heroverwegingsverzoek naar de Franse autoriteiten gestuurd, nadat het eerste verzoek op 5 juni 2023 was afgewezen.
7.3.
Verweerder is op 20 juni 2023 in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op 21 juni 2023 aan te geven of bij het versturen van het heroverwegingsverzoek voldoende voortvarendheid is betracht. Verweerder heeft niet binnen de daartoe gestelde termijn een reactie gegeven. Op 22 juni 2023 heeft eiser betoogd dat gelet op de Afdelingsuitspraak van 16 juni 2023 de bewaring onrechtmatig is. Op 23 juni 2023 heeft verweerder aangegeven zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank.
7.4.
De dag van de afwijzing van het claimverzoek was 5 juni 2023. Omdat de vreemdeling op dat moment in bewaring zat, verplicht het voortvarendheidsvereiste ertoe dat verweerder zo snel mogelijk een besluit neemt over het versturen van een heroverwegingsverzoek. Omdat verweerder geen redenen heeft aangevoerd die kunnen rechtvaardigen dat hij het heroverwegingsverzoek pas na tien dagen heeft verstuurd terwijl de vreemdeling nog in bewaring zat, oordeelt de rechtbank dat verweerder gedurende die tijd onnodig heeft stilgezeten. De maatregel is daarom onrechtmatig vanaf 5 juni 2023, de dag waarop verweerder de afwijzing van het claimverzoek heeft ontvangen.
Conclusie
8. Het beroep is gegrond. De maatregel van bewaring is vanaf 5 juni 2023 onrechtmatig. De rechtbank beveelt de onmiddellijke opheffing van de maatregel van bewaring.
9. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 19 dagen onrechtmatige tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel van 19 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.900,-.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 23 juni 2023;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.900,- te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage - van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.