ECLI:NL:RBDHA:2023:9065

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
24 juni 2023
Zaaknummer
NL23.6403
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag mvv op basis van artikel 8 EVRM, beoordeling van meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 20 juni 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. Eiseres had de mvv aangevraagd om als gezinslid bij haar zoon in Nederland te verblijven, onder verwijzing naar artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag eerder buiten behandeling gesteld en het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak op 25 april 2023 behandeld, waarbij zowel eiseres als de gemachtigden van eiseres en de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, maar dat de staatssecretaris de aanvraag terecht heeft afgewezen. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar zoon, wat een voorwaarde is voor het aannemen van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM. De rechtbank wijst op de culturele context waarin de relatie zich afspeelt en concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft aangenomen dat de hulp die eiseres van haar zoon ontvangt, als normaal kan worden beschouwd in hun relatie.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het de proceskosten in bezwaar betreft en kent eiseres een proceskostenvergoeding toe van €1.194,-. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in beroep ter hoogte van €1.674,-. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging door de staatssecretaris, waarbij de omstandigheden ten tijde van het besluit in aanmerking moeten worden genomen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.6403

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juni 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , v-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. K. Jansen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van eiseres. Eiseres heeft een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aangevraagd voor verblijf als familie-of gezinslid op grond van artikel 8 EVRM bij haar zoon [naam] (referent).
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 24 december 2021 buiten behandeling gesteld. Met het bestreden besluit van 21 februari 2023 op het bezwaar van eiseres heeft de staatssecretaris het bezwaar ongegrond verklaard. De staatssecretaris heeft bij het bestreden besluit de aanvraag inhoudelijk behandeld en afgewezen.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL23.6146, op 25 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

Inleiding
2. De rechtbank beoordeelt de weigering van de staatssecretaris om aan eiseres een mvv te verlenen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.1.
Het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Wel is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris de aanvraag terecht heeft afgewezen.
3. Referent heeft namens eiseres de aanvraag ingediend. Op datzelfde moment heeft referent voor eiseres ook een aanvraag voor verblijf in het kader van nareis ingediend. Deze aanvraag heeft de staatssecretaris afgewezen. Hiertegen heeft eiseres eveneens beroep ingesteld. Dit beroep staat geregistreerd onder zaaknummer NL23.6146.
Had de rechtbank het beroepschrift van eiseres moeten doorsturen als bezwaarschrift?
4. Eiseres betoogt dat de rechtbank niet bevoegd is om van het besluit kennis te nemen, omdat in het bestreden besluit pas voor het eerst een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag heeft plaatsgevonden.
4.1.
De rechtbank is met de staatssecretaris van oordeel dat het beroepschrift van eiseres niet had moeten worden doorgestuurd als bezwaarschrift. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in haar uitspraak van 16 juli 2008 [1] overwogen:

Anders dan zij heeft geoordeeld in onder meer de uitspraken van 20 november 2006 in zaak nr. 200603727/1 (AB 2007, 133) en in zaak nr. 200604306/1 is de Afdeling thans, gelet op de strekking van artikel 7:11, tweede lid, van de Awb en omwille van een doelmatige besluitvorming op een aanvraag binnen een redelijke termijn, van oordeel dat een inhoudelijk besluit na herroeping van een primair besluit waarbij de aanvraag buiten behandeling was gesteld, deel uitmaakt van het besluit op bezwaar’.
Gelet op het voorgaande moet het bestreden besluit aangemerkt worden als een besluit op het bezwaar en heeft de rechtbank het beroep daartegen terecht als beroepschrift behandeld en niet doorgestuurd als bezwaarschrift. De beroepsgrond slaagt niet.
Maakt eiseres aanspraak op proceskostenvergoeding vanwege het herroepen van het primaire besluit?
5. Eiseres betoogt dat zij aanspraak maakt op een vergoeding van de proceskosten in bezwaar. Hiertoe voert zij aan dat haar aanvraag bij besluit van 24 december 2021 niet in behandeling is genomen. Vervolgens blijkt uit het bestreden besluit dat de staatssecretaris de aanvraag wel inhoudelijk heeft beoordeeld en daarna heeft afgewezen. Het bezwaar treft doel omdat het besluit van 24 december 2021 door de inhoudelijke behandeling is herroepen.
5.1.
De staatssecretaris heeft in zijn verweerschrift van 20 april 2023 medegedeeld dat eiseres terecht aanvoert dat in het bestreden besluit tot een herroeping van het besluit van 24 december 2021 is overgegaan. Op grond van artikel 7:15, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft eiseres daarom recht op een vergoeding van haar proceskosten in bezwaar. De staatssecretaris zal aan eiseres een proceskostenvergoeding betalen voor een bedrag van €1.194,- (1 punt voor het bezwaarschrift voor een bedrag van € 597,- en 1 punt voor de hoorzitting voor een bedrag van € 597,-). Alleen al om deze reden is de rechtbank van oordeel dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit moet worden vernietigd. De rechtbank zal onder 9 beoordelen of zij op dit punt zelf in de zaak kan voorzien.
De afwijzing van de aanvraag
6. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referent niet is aangetoond. Wel wordt aan eiseres het voordeel van de twijfel gegeven. De staatssecretaris ziet echter geen aanleiding om een DNA-onderzoek aan te bieden, omdat hij niet aanneemt dat tussen eiseres en referent sprake is van de voor het bestaan van familie-of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM benodigde ‘meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie’. Het uitvoeren en de uitslag van een DNA-onderzoek zou de uitkomst van het bestreden besluit dan ook niet veranderen.
Stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat er geen familie-of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM is tussen eiseres en referent?
7. De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak [2] sprake is van familie-of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen ouders en hun meerderjarige kinderen als er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (more than normal emotional ties). Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een afhankelijkheid tussen volwassen familieleden die de normale emotionele banden overstijgt, zijn een aantal factoren van belang. Het gaat dan om de eventuele samenwoning, de mate van emotionele afhankelijkheid, de mate van financiële afhankelijkheid, de gezondheid van de betrokken familieleden en de banden met het land van herkomst. Ook mag gewicht worden toegekend aan de vraag of de door het afhankelijke familielid benodigde zorg enkel door de referent kan worden gegeven. Of zijn er bijvoorbeeld andere familieleden die de zorg kunnen verlenen. Geen van deze factoren zijn op zichzelf, of in combinatie, per definitie voldoende om van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie te kunnen spreken. Voorts overweegt de rechtbank dat uit de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2022, volgt dat de staatssecretaris niet (meer) kan volstaan met de vaststelling dat er geen beschermenswaardig familieleven bestaat, zonder een belangenafweging te verrichten. Alle relevante feiten en omstandigheden moeten in deze belangenafweging worden betrokken. [3]
7.1.
Eiseres betoogt dat de staatssecretaris ten onrechte geen familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM aanneemt tussen haar en referent en dat hij een onjuiste belangenafweging heeft gemaakt. Over het niet aannemen van familie-of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM voert zij het volgende aan. Ten eerste voert eiseres aan dat de staatssecretaris heeft aangenomen dat er sprake is geweest van samenwoning, financiële en emotionele afhankelijkheid, maar dat er vanwege de cultuur van eiseres en referent geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Ook al zou een dergelijke relatie cultureel bepaald zijn, dan nog is de mate van afhankelijkheid het gevolg geweest van de leefomstandigheden van de familie. De familie bevond zich in een vluchtelingenkamp in India en verbleef daarom niet in de sociale context van Sri Lanka. Daarnaast wordt de ‘culturele context’ niet genoemd in de uitspraken van het Hof. De stelling van de staatssecretaris dat het geven van ondersteuning als gangbaar kan worden aangemerkt, is in het bestreden besluit niet gemotiveerd. De relatie tussen eiseres en referent wordt door hen beiden niet als gangbaar aangemerkt.
Ten tweede heeft de staatssecretaris in het bestreden besluit niet erkent dat het overlijden van de echtgenoot van eiseres voor een achteruitgang heeft gezorgd. De staatssecretaris miskent hiermee de verklaringen van referent dat eiseres vergeetachtig en eenzaam is, haar medicatie niet wil innemen en derden niet om hulp vraagt. Eiseres beschikt niet over een bepaalde mate van zelfstandigheid en heeft dagelijks veel hulp van referent nodig.
Ten derde heeft de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd dat eiseres zich staande kan houden, omdat zij financieel afhankelijk is van referent. De financiële afhankelijkheid moet daarnaast tezamen met de andere criteria beoordeeld worden.
Ten vierde voert eiseres aan dat de staatssecretaris heeft miskent dat zij en referent elkaar niet alleen missen, zonder referent vereenzaamt eiseres en kwijnt zij weg. Er is wel degelijk sprake van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Eiseres kan zich daarnaast niet verenigen met het standpunt van de staatssecretaris dat een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie minder snel wordt aangenomen als op een enig moment één van de in het land van herkomst achtergebleven ouders hulpbehoevend wordt. De staatssecretaris miskent hiermee dat eiseres weduwe is en geen echtgenoot meer heeft om op terug te vallen.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelt dat uit de verklaringen van referent niet blijkt dat er tussen eiseres en referent sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Er is tussen hen daarom geen sprake van familie-en gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM. Referent heeft (ter zitting) verklaard dat het in de Sri Lankaanse cultuur gebruikelijk is dat (meerderjarige) kinderen en ouders samenwonen. Toen referent samenwoonde met zijn ouders hielp hij eiseres (onder andere) met de zorg omtrent haar suikerziekte. De staatssecretaris heeft terecht mogen aannemen dat deze hulp als normaal kan worden gezien in een relatie tussen moeder en zoon, temeer gezien de Sri Lankaanse culturele context. De rechtbank volgt het betoog van eiseres daarom niet dat dit in haar voordeel moet worden uitgelegd. Dit omdat samenwoning en zorg voor een ander in een cultuur waarin het niet gebruikelijk is dat familieleden samenwonen en voor elkaar zorgen, eerder getuigt van een meer dan normale afhankelijkheidsrelatie dan in de Sri Lankaanse cultuur (waar dit dus al eerder gebruikelijk is). Na het vertrek van referent naar Nederland in 2017 zorgde de echtgenoot van eiseres voor haar. Na het overlijden van haar echtgenoot (op 3 mei 2021) is eiseres van niemand afhankelijk geworden in haar alledaagse zorg. Referent heeft verklaard dat eisers zich zonder hulp van een ander kan redden. [4] Haar suikerziekte is niet het probleem, haar psychische gezondheid en eenzaamheid na het overlijden van haar echtgenoot vormen het probleem. Omdat eiseres na het vertrek van referent uit India geruime tijd gescheiden van hem heeft geleefd en in staat was om zelfstandig te functioneren, ziet de rechtbank dit als een aanwijzing dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Daarnaast heeft referent verklaard dat eiseres alleen woont en gelet op haar fysieke en mentale gesteldheid in staat is om voor zichzelf te zorgen. Ook het feit dat eiseres niet exclusief afhankelijk is van referent heeft de staatssecretaris mogen meewegen in de beoordeling. Referent heeft verklaard dat eiseres tot het overlijden van haar echtgenoot financieel van haar echtgenoot afhankelijk was. Na zijn overlijden is eiseres financieel afhankelijk geworden van referent. Referent maakt soms maandelijks en soms eens per twee maanden geld over naar eiseres zodat zij haar dokterskosten kan betalen. [5] Volgens referent is de maandelijkse vergoeding van € 10,- die eiseres in het opvangcentrum ontvangt slechts genoeg om eten en drinken van te kopen. De staatssecretaris heeft zich – gebaseerd op deze omstandigheden – daarom terecht op het standpunt gesteld dat deze financiële hulp ook op afstand kan worden geboden. Uit de verklaring van referent dat eiseres pas na het overlijden van haar echtgenoot financieel afhankelijk van hem is geworden, blijkt volgens de rechtbank dat eiseres zich staande kan houden zonder de aanwezigheid van referent. [6] Daarnaast heeft referent verklaard dat eiseres ook voor het overlijden van haar echtgenoot op 3 mei 2021 suikerziekte had. [7] Na zijn overlijden is haar psychische toestand achteruit gegaan, omdat zij zich eenzaam voelt en referent mist. Echter stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat missen niet betekent dat er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Bovendien heeft de staatssecretaris ter zitting terecht gesteld dat een onderbouwing van (de mate van) de psychische klachten van eiseres ontbreekt. Ook wordt een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie minder snel aangenomen als een gezin in Nederland verblijft en daarna één van de in het land van herkomst achtergebleven ouders hulpbehoevend wordt. De klachten van eiseres zijn na het overlijden van haar echtgenoot ontstaan, er is daarom geen sprake van more than normal emotional ties. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de staatssecretaris een juiste belangenafweging gemaakt?
8. Over de belangenafweging voert eiseres het volgende aan. Referent is hoogopgeleid en heeft in beroep een kopie van zijn arbeidscontract overlegd waaruit blijkt dat hij per 3 april 2023 betaalde arbeid gaat verrichten. Er zijn daarom geen economische belangen van de staat om de mvv van eiseres te weigeren. Ter zitting heeft referent toegelicht dat zijn vrouw ook hoogopgeleid is en al verschillende banen aangeboden heeft gekregen. De staatssecretaris heeft onvoldoende gemotiveerd dat er sprake zal zijn van grote kostenposten aan de zijde van de staat. Daarnaast heeft de staatssecretaris niet gemotiveerd waarom in het nadeel van eiseres wordt meegenomen; de financiële emotionele afhankelijkheid, de verslechterde situatie van eiseres na het overlijden van haar echtgenoot, het vertrek van referent in 2017 en het voor de eerste keer aanvragen van de verblijfsvergunning. Alles in samenhang bezien heeft de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de belangenafweging niet ten onrechte in het nadeel van eiseres heeft laten uitvallen. De staatssecretaris is hierbij terecht is uitgegaan van de omstandigheden zoals ze waren ten tijde van het bestreden besluit. Dit betekent dat referent en zijn echtgenoot op dat moment geen inkomen (uit arbeid) hadden. Referent studeerde op dat moment, had geen inkomen uit arbeid en beschikte niet over voldoende middelen van bestaan. Daarom heeft de staatssecretaris het terecht aannemelijk geacht dat eiseres bij toelating tot Nederland een beroep zal doen op de openbare kas. Referent ontvangt een uitkering. Er is niet gebleken dat hij eiseres financieel kan ondersteunen. Daarnaast acht de staatssecretaris terecht de kans aannemelijk dat eiseres een groot beroep zal doen op de uit algemene middelen gefinancierde faciliteiten, zoals de gezondheidszorg. De staatssecretaris heeft in de belangenafweging – in het nadeel van eiseres – mee mogen wegen dat dit de eerste keer is dat er een verblijfsvergunning voor verblijf in Nederland voor eiseres wordt aangevraagd.
De toelichting van de staatssecretaris hiertoe is dat de overheid zich bij een eerste aanvraag niet mengt in het recht op respect voor gezinsleven, wat daarom terecht in het nadeel van eiseres wordt meegewogen. Hierbij acht de rechtbank van belang dat eiseres en referent hun gezinsleven kunnen uitoefenen op de manier zoals daar nu invulling aan wordt gegeven. De rechtbank volgt het standpunt van de staatssecretaris dat het feit dat zij liever samenwonen in Nederland, niet betekent dat de Nederlandse overheid een positieve verplichting heeft om de aanvraag in te willigen. Daarnaast is niet gemotiveerd waarom het gezinsleven niet op dezelfde wijze kan worden voorgezet. Eiseres heeft na het vertrek van referent in 2017 tot 2021 samengewoond met haar echtgenoot, nu zij na het overlijden van referent kan voorzien in haar dagelijkse zorg heeft de staatssecretaris dit terecht in haar nadeel meegewogen.
De staatssecretaris stelt zich daarnaast terecht op het standpunt dat eiseres niet geheel financieel afhankelijk is van referent, omdat zij in het vluchtelingenkamp een maandelijkse bijdrage ontvangt voor haar levensonderhoud. Door de financiële bijdrage van referent kan zij daarnaast voorzien in haar medische kosten. Kortom, de financiële hulp van referent is niet gebonden aan zijn aanwezigheid. De staatssecretaris stelt daarom terecht dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid, maar van normale omstandigheden die horen bij het missen van gezinsleden.
Ook heeft de staatssecretaris terecht het standpunt ingenomen dat er geen objectieve belemmering is om het gezinsleven in India voort te zetten, omdat referent en eiseres in januari 1997 naar India zijn gevlucht en referent daar ook tot 2017 heeft gewoond. Daarom neemt de staatssecretaris terecht aan dat er ook een zekere mate van binding bestaat met India. Eiseres heeft verder geen binding met Nederland, zij is hier immers nooit geweest. Er is niet aangetoond of voldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een dusdanige binding met Nederland, dat eiseres haar leven niet zou kunnen opbouwen buiten Nederland. Ook dit heeft de staatssecretaris terecht meegewogen in het nadeel van eiseres. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris gelet op hetgeen is overwogen onder 7.2. en onder 8.1. aangaande de belangen van de staat, niet ten onrechte de belangenafweging in het nadeel van eiseres heeft laten uitvallen. Bovendien heeft de staatssecretaris dit voldoende gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Gelet op hetgeen onder 5.1. is overwogen is het beroep gegrond. Gelet op wat daarna is overwogen komt de rechtbank tot de conclusie dat de staatssecretaris de aanvraag van eiseres terecht heeft afgewezen. Dit betekent dat het bestreden besluit wordt vernietigd voor zover dit ziet op het afwijzen van de proceskosten in bezwaar. De rechtbank zal op dit onderdeel het bestreden besluit vernietigen en zelf in de zaak voorzien. Aan eiseres worden proceskosten toegekend voor de bezwaarprocedure. De proceskosten in bezwaar stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.194,- (1 punt voor het maken van bezwaar en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde van € 597,- per punt).
9.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de staatssecretaris ook de proceskosten in beroep aan eiseres vergoeden. De vergoeding van de proceskosten in beroep stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op zitting, met een waarde van € 837,- per punt en wegingsfactor 1). Eiseres is bij brief van 2 maart 2023 vrijgesteld van het betalen van griffierecht. Zij komt daarom niet in aanmerking voor vergoeding van deze kosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover dit ziet op de proceskosten in bezwaar;
- bepaalt dat de staatssecretaris de proceskosten in bezwaar ter hoogte van € 1.197,- aan eiseres vergoedt;
- bepaalt dat de uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dat is vernietigd;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten in beroep van eiseres voor een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J.H. Boerhof, rechter, in aanwezigheid van F. Metz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ABRvS, 16 juli 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BD7360, onder 2.3.
2.Zie bijvoorbeeld het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 17 februari 2009 in de zaak Onur tegen het Verenigd Koninkrijk, JV 2009/141, ABRvS, 4 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1003 en ABRvS, 16 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:758.
3.ABRvS, 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006.
4.Pagina 6 van het verslag van de hoorzitting.
5.Pagina 5 van het verslag van de hoorzitting.
6.Pagina 5 van het verslag van de hoorzitting.
7.Pagina 4 van het verslag van de hoorzitting.