ECLI:NL:RBDHA:2023:9151

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
NL22.22667
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en niet-ontvankelijkheid beroep wegens prematuur indienen

In deze zaak heeft eiser, geboren op een onbekende datum en van Jemenitische nationaliteit, op 19 augustus 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 15 oktober 2021 de Spaanse autoriteiten verzocht om overname in het kader van de Dublinverordening. Op 6 april 2022 heeft de Staatssecretaris de Dublinclaim ingetrokken en eiser medegedeeld dat hij alsnog is toegelaten tot de nationale procedure. Eiser heeft op 10 oktober 2022 de Staatssecretaris in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag en heeft op 7 november 2022 beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, en dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is. De beslistermijn voor asielaanvragen bedraagt zes maanden, met de mogelijkheid tot verlenging. In dit geval heeft de Staatssecretaris de beslistermijn met negen maanden verlengd, wat rechtsgeldig is. Hierdoor is de ingebrekestelling van 10 oktober 2022 prematuur ingediend.

De rechtbank concludeert dat het beroep niet voldoet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen en verklaart het beroep kennelijk niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter M. Munsterman, in aanwezigheid van griffier N.G. Fuller.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.22667

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

geboren op [geboortedatum] ,
van Jemenitische nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Kalu),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: H. Broeyer).

Procesverloop

Eiser heeft op 19 augustus 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Op 15 oktober 2021 heeft verweerder de Spaanse autoriteiten verzocht om overname in het kader van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening.
Verweerder heeft de Dublinclaim op 6 april 2022 ingetrokken en heeft eiser bij brief van 6 april 2022 medegedeeld dat hij (alsnog) is toegelaten tot de nationale procedure.
Bij brief van 10 oktober 2022 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Eiser heeft vervolgens op 7 november 2022 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit.
Verweerder heeft op 21 november 2022 een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb.
2. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld.
3. Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
4. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) bedraagt de beslistermijn op een asielaanvraag zes maanden. Deze termijn kan op grond van artikel 42, vierde lid, van de Vw 2000 met ten hoogste negen maanden worden verlengd.
5. Indien in het kader van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw wordt onderzocht of de aanvraag op grond van artikel 30 van de Vw niet in behandeling dient te worden genomen, vangt op grond van artikel 42, zesde lid, van de Vw, de termijn, bedoeld in artikel 42, eerste lid, van de Vw, aan op het tijdstip waarop overeenkomstig de Dublinverordening wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek.
6. In het onderhavige geval heeft verweerder op 6 april 2022 aan eiser medegedeeld dat hij alsnog wordt opgenomen in de nationale procedure. De rechtbank stelt vast dat Nederland dus op 6 april 2022 verantwoordelijk is geworden voor de asielaanvraag van eiser. Aanvankelijk zou de beslistermijn daarmee verstrijken op 6 oktober 2022. De staatssecretaris heeft echter, met inwerkingtreding van de WBV 2022/22, de beslistermijn van asielaanvragen die nog niet waren verstreken op 27 september 2022 met negen maanden verlengd. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in de uitspraak van haar meervoudige kamer van 26 april 2023 geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op het moment van de inwerkingtreding van de WBV 2022/22 sprake was van een situatie, zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak van dat oordeel af te wijken. De verlenging van de beslistermijn is daarom rechtsgeldig. Dat betekent dat de ingebrekestelling van 10 oktober 2022 prematuur is ingediend. Het beroep voldoet daarom niet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen, als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
7. De rechtbank verklaart het beroep, gelet op het voorgaande, kennelijk niet-ontvankelijk.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van N.G. Fuller, griffier.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Een afschrift van deze uitspraak is aan partijen verzonden op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.