ECLI:NL:RBDHA:2023:9158

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
SGR 21/7824
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de kostendelersnorm bij bijstandsuitkering en de rol van commerciële huurrelaties

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Westland over de toepassing van de kostendelersnorm bij de toekenning van een bijstandsuitkering. Eiser had op 11 juni 2021 een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw). In het primaire besluit van 15 juli 2021 werd eiser een bijstandsuitkering toegekend, maar met toepassing van de kostendelersnorm, omdat hij bij zijn zus en zwager woonde. Eiser was het niet eens met deze beslissing en stelde dat er sprake was van een commerciële huurrelatie, waardoor de kostendelersnorm niet van toepassing zou zijn.

De rechtbank oordeelde dat de verweerder terecht de kostendelersnorm had toegepast, omdat eiser niet had aangetoond dat er een commerciële huurprijs was betaald. De rechtbank benadrukte dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor de toepassing van de kostendelersnorm was voldaan, op het bijstandverlenend orgaan rustte. Aangezien eiser bij zijn zus en zwager woonde, was de vraag of er een commerciële huurprijs was, niet meer relevant. De rechtbank concludeerde dat de kostendelersnorm van toepassing was, ongeacht de redenen waarom eiser bij zijn zus en zwager woonde.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat hij geen recht had op terugbetaling van het griffierecht of vergoeding van proceskosten. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/7824

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Peelen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Westland, verweerder

(gemachtigde: mr. I. Simons ).

Inleiding

Bij besluit van 15 juli 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser een bijstandsuitkering toegekend met toepassing van de kostendelersnorm.
Bij besluit van 12 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben aangegeven dat het beroep schriftelijk kan worden afgedaan. De rechtbank heeft vervolgens, omdat zij geen nadere vragen aan partijen had, het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1.
Eiser heeft op 11 juni 2021 een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw).
1.2.
In het primaire besluit is de bijstandsuitkering aan eiser toegekend, met toepassing van de kostendelersnorm.
2. In het bestreden besluit is het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder legt daaraan ten grondslag dat eiser niet heeft onderbouwd dat sprake is van een commerciële huurrelatie met zijn zus en zwager en dat daarom terecht de kostendelersnorm is toegepast. Eiser valt immers niet onder een van de toepassing van de kostendelersnorm uitgezonderde categorie, omdat sprake is van een huurconstructie met bloed- en aanverwant in de tweede graad als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onder b, van de Pw.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Hij voert aan dat verweerder ten onrechte de kostendelersnorm heeft toegepast. Er is voor hem geen andere optie is dan een kamer huren bij zijn zwager. Door toepassing van de kostendelersnorm is het voor eiser vrijwel onmogelijk om een andere woonruimte te kunnen vinden. Hierdoor wordt eiser onevenredig in zijn belangen geschaad. Tot slot stelt eiser dat de hardheidsclausule van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden toegepast, omdat de beslissing van verweerder leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Hij stelt dat, gezien de bijzondere omstandigheden, ten gunste van eiser dient te worden afgeweken van de geldende bepalingen.

De beoordeling

4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 19a, eerste lid, onder b, van de Pw bepaalt dat onder kostendelende medebewoner wordt verstaan de persoon van 27 jaar of ouder die in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft en niet op basis van een schriftelijke overeenkomst met de belanghebbende, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als verhuurder, huurder, onderverhuurder, onderhuurder, kostgever of kostganger, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad van de belanghebbende, in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak is het besluit tot toepassing van de kostendelersnorm een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor toepassing van de kostendelersnorm is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust. [1]
4.3.
Verweerder heeft bij de toekenning van de bijstandsuitkering aan eiser de kostendelersnorm toegepast, omdat eiser bij zijn zus en zwager woont. Verweerder stelt zich op het standpunt dat niet aannemelijk is gemaakt dat er ooit een huurprijs is voldaan. Evenmin is gebleken van enige (schriftelijke) aanmaning wegens het uitblijven van de huurbetaling. Wanneer al sprake zou zijn van een commerciële huurrelatie, dan geldt dat deze huurconstructie is aangegaan met een bloed- en aanverwantschap in de tweede graad, te weten de zus en zwager van eiser. Daarvoor geldt op basis van de Pw geen wettelijke uitzondering voor toepassing van de kostendelersnorm.
4.4.
Niet in geschil is dat eiser bij zijn zus en zwager woont. De vraag of sprake was van een commerciële huurprijs, is dan niet meer relevant. Zakelijke relaties tussen bloed- en aanverwanten in de eerste of tweede graad zijn namelijk niet uitgezonderd van toepassing van de kostendelersnorm. Dit volgt uit artikel 19a, eerste lid, onder b, van de Pw. Dit betekent dat, ook al zou in dit geval sprake zijn geweest van een commerciële huurprijs, de kostendelersnorm van toepassing is. [2]
4.5.
Het voorgaande betekent dat verweerder de zus en zwager van eiser terecht als kostendelende medebewoners heeft aangemerkt. Dat eiser noodgedwongen bij hen inwoont, omdat er anders geen andere woonruimte is voor eiser, leidt niet tot een ander oordeel. Volgens vaste jurisprudentie wordt bij de toepassing van de kostendelersnorm geen rekening gehouden met de redenen waarom men de woning deelt. [3] Artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht is, anders dan eiser veronderstelt, niet van toepassing. De toepassing van de kostendelersnorm is immers niet gebaseerd op een beleidsregel, maar op artikel 19, eerste lid, van de Pw. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de Pw hem geen beleidsruimte biedt om daarvan af te wijken.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen gelijk. Dat betekent dat verweerder terecht de kostendelersnorm heeft toegepast. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. L.Z. Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld CRvB 10 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3451.
2.Zie bijvoorbeeld CRvB 26 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3298.
3.Zie bijvoorbeeld CRvB 1 november 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3879.